De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 16. Brieven 2204-2356
(2018)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2210 Van Viglius Zuichemus
| |
[pagina 38]
| |
Ik heb het in Bourges aardig naar mijn zin en profiteer zeer tot mijn genoegen van de kennis en welwillendheid van Andrea Alciati.Ga naar voetnoot2. Ik weet niets wat ik over hem kan schrijven, behalve dat ik erg veel plezier heb in zijn dagelijkse lofzang op de uitnemendheid van uw onvergelijkelijk talent. Er is beslist niemand over wie hij het vaker en in eervoller bewoordingen heeft dan over ‘onze vriend Erasmus’, want op die manier schrijft hij zichzelf als het ware in als lid van uw militie. U kent het eeuwige geklaag van het Franse volk hier, dat bijna bij verbod Guillaume Budé's aantekeningen bij de pandectenGa naar voetnoot3. als eigendom wil beschermen tegen Alciati; alsof hij rechtmatig op alles beslag heeft gelegd zonder onze vriend enige lof te gunnen. Nu schijnt er toch een wapenstilstand te zijn, hoewel het niet ontbreekt aan mensen die de andere Franse professoren ophitsen om de Italiaan die eer te ontnemen. Tot dat slag mensen hoort Petrus Stella, een doctor uit Orléans, die onlangs ernstige bedreigingen uitte en al aankondigde een proces te beginnen.Ga naar voetnoot4. Alciati wist hem evenwel zodanig in te tomen dat deze Franse haan zelfs niet meer op zijn eigen mesthoop te keer durft te gaan.Ga naar voetnoot5. Het is verbazingwekkend dat nog steeds zo weinig mensen hier het licht van meer literaire teksten binnenlaten. Er zijn er zelfs die Alciati het verwijt van een al te zuivere stijl willen maken, hoewel hij (wat voor ons een wonder is) tijdens openbare colleges zo als een bartolistGa naar voetnoot6. kan praten, dat het lijkt alsof hij volgens die school is opgeleid. Anderzijds is zijn stijl in privésituaties zo verfijnd, dat het lijkt alsof hij zijn lippen bevochtigde met water uit de paardenbron.Ga naar voetnoot7. Hij is een groot bewonderaar van uw theologische werken en niemand had uw ChiliadenGa naar voetnoot8. met grotere precisie kunnen lezen. Hoeveel waarde hij aan uw oordeel hecht, merkte ik laatst toen hij, zoals juristen dat uitdrukken, een advies uitbracht. Een schoolmeester uit Dole wilde de lezing pontificium (macht) bij Aulus GelliusGa naar voetnoot9. veranderen; hij vond | |
[pagina 39]
| |
dat u ongelijk had. Om te ontsnappen aan de afgesproken betaling door de verliezende partij - hij had immers volgehouden dat de lezing officium (taak) moest zijn - vroeg hij laatst ook Alciati om advies over deze kwestie. Die gaf een keurig antwoord in de taal van juristen: ‘Als Erasmus vindt dat iets zo is, mag ik daar niet van afwijken. Hij is mijn toetssteen’.Ga naar voetnoot10. Zo veroordeelde hij de schoolmeester die overal zijn neus in wilde steken, waarbij hij ook nog de gebruikelijke lezing bevestigde met een bepaling van ConstantijnGa naar voetnoot11. over het vermogen van moederskant in de Codex Theodosianus, waar ‘fruendi pontificium’ (het recht op vruchtgebruik) staat.Ga naar voetnoot12. Dit is misschien te breedvoerig, maar ik vertel u graag over die dingen, om u te laten zien hoe het met mijn studie staat. Ik heb de indruk dat mijn studie voorspoediger verloopt als ik een docent heb die, evenals ikzelf, u als de waarachtige vorst van alle geleerdheid erkent, vereert, liefheeft en eerbiedigt. Hoezeer u van uw kant aan mij gehecht bent, hoorde ik laatst van Sucket;Ga naar voetnoot13. ook al kon mij niets wenselijkers overkomen dan dit, toch baart het mij grote zorgen hoe ik de welwillendheid van een zo groot man kan beantwoorden. U besloot onlangs daarvan zelfs in het openbaar te getuigen en mij onsterfelijk te maken met de onvergankelijke eer van een brief.Ga naar voetnoot14. Ook al kan mij dat onmogelijk geen plezier doen, toch schaam ik me ervoor zo'n grote schuld bij u te hebben, waarvan het evident is dat ik die mijn leven lang niet kan aflossen. Verder vrees ik dat ik nog steeds niet tegen deze zonnestralen in kan kijken en ben ik bang dat geleerden, gretige lezers van uw brieven, zodra ze me herkennen, me als een onecht en minderwaardig jong, dat niet de ogen heeft om het licht van de onsterfelijkheid te verdragen, uit het nest zullen werpen en niet op die lijst van u zullen toelaten. Ze zullen misschien zeggen: ‘Kort geleden was het nog een kind; is hij opeens wakker geworden en is hij dichter af?Ga naar voetnoot15. Durft hij zijn briefGa naar voetnoot16. als een kiezelsteen tussen die parels van Erasmus te stoppen? Ah, die ziekelijke neiging tot schrijven!’Ga naar voetnoot17. Waarom zou ik nog andere tekenen van afkeuring opsommen? Ik zou het immers, gedreven door jeugdige overmoed, bestaan hebben de grootste man van deze tijd met een brief lastig te vallen, een dwaze brief wel te verstaan, afkomstig van een onwetende. | |
[pagina 40]
| |
Als u daarom, zeer geleerde Erasmus, deze onbeduidende protegé niet verdedigt, zal hij zonder twijfel met boos gestamp van het toneel gejaagd worden waar u hem naartoe geleid hebt. U hebt mij dit voorgeschoteld,Ga naar voetnoot18. zorgt u alstublieft dat ik er niet de schuld van krijg. Want al keuren anderen het af, ik zal er nooit spijt van krijgen dat ik er zo op gebrand was uw vriendschap te winnen. De verantwoordelijkheid voor het publiceren van mijn brief tussen uw correspondentie, zou ik evenwel heel ver van mij af willen schuiven. Natuurlijk hoef ik me er niet druk over te maken dat die brief in de handen van mensen als Laelius komt nadat hij door een Persius als u is goedgekeurd,Ga naar voetnoot19. maar u gaat anderen niet alleen in geleerdheid te boven, maar overtreft hen ook in welwillendheid en mildheid. Aangezien u daarmee blijk hebt willen geven van uw gezindheid jegens mij en ik niet wil dat uw weldaad verspild lijkt te zijn aan een onwillige, beloof ik dat ik die nooit zal vergeten. Het lijkt bovendien alsof u mij daarmee hebt willen aansporen tot hogere aspiraties op het gebied van de wetenschappen. Daarom zal ik mij zo ijverig op de studie werpen, dat uw goedheid tegenover mij dagelijks meer en meer zichtbaar zal worden door de vorderingen die ik maak. Het ga u goed, uitzonderlijk sieraad van onze tijd en voortreffelijke beschermheer van allen die zich op de studie toeleggen. Bourges, 1 september 1529 |
|