De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 15. Brieven 2082-2203
(2017)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2188 Aan Karel Uutenhove
| |
[pagina 273]
| |
Om te voorkomen dat je spijt hebt van je vertrek, vertel ik je dat ik al rond 13 april met alles en iedereen naar Freiburg ben verhuisd. Dit verliep voorspoediger dan ik had gedacht. Toen ik naging waarop die voorboden, namelijk de dagelijkse onlusten, zouden uitlopen had ik geen goed voorgevoel. Hier trof ik een klimaat dat voor mijn gezondheid buitengewoon vriendelijk is.Ga naar voetnoot2. Ten slotte ben ik tenminste ontkomen aan mensen zoals de Krab en Planodorpius.Ga naar voetnoot3. In zijn laatste brief aan mijGa naar voetnoot4. had Louis Berquin beloofd dat hij jou een andere keer zou schrijven. Wacht niet tevergeefs op die brief, want op 16 aprilGa naar voetnoot5. heeft hij zijn leven met de dood geruild; in Parijs op de Place de GrèveGa naar voetnoot6. is hij verbrand. Over de reden hiervan kon ik tot nu toe geen zekerheid krijgen. Ik heb alleen maar gehoord dat aan twaalf rechters de bevoegdheid is overgelaten om een vonnis uit te spreken en dat de man, toen de dag dichterbij kwam, naar de gevangenis is overgebracht.Ga naar voetnoot7. Dit was bepaald geen gunstig voorteken. Het vonnis luidde dat hij na de verbranding van zijn boeken zijn artikelen moest afzweren, dat zijn tong met ijzer zou worden doorboord en hij daarna voor altijd gevangen zou worden gezet. Toen hij de onverwacht gruwelijke uitspraak had gehoord deed hij een beroep op de koning en de paus. Omdat de rechters het woord ‘beroep’ onaangenaam vonden zeiden ze: ‘Als u deze uitspraak niet aanvaardt, zullen wij ervoor zorgen dat u hierna bij niemand in beroep gaat.’ Daags daarna spraken zij als vonnis uit dat hij aan de vlammen moest worden overgeleverd. Men zegt dat het belangrijkste punt het volgende was: hij had geschreven dat het in het belang van de godsdienst was dat het volk de heilige boeken in een vertaling in de volkstaal zou lezen - iets waartegen het parlement een verbod had uitgevaardigd.Ga naar voetnoot8. Zeshonderd gewapende lijfwachten werden ingezet om te verhinderen dat er enige onrust zou ontstaan. Degene die dit berichtte, kon verder niets met zekerheid melden, behalve dat hij zei dat Guillaume Budé, naar ik meen een van de rechters, drie dagen voordat Berquin werd veroordeeld, persoonlijk met hem had gesproken om hem van zijn, zoals hij zei, dwaze vergissingen af te brengen. Maar ik heb dit alleen gehoord en wel van iemand die veel vertelde wat hij van horen zeggen wist. | |
[pagina 274]
| |
Onze vriend Montanus wiens nauwgezette betrouwbaarheid je kent, durfde niets anders te schrijven dat wat hij met eigen ogen van nabij had gezien. Want hij was heel dicht in de buurt toen Berquin met een wagen naar de plaats van de terechtstelling werd vervoerd. Noch met zijn gezicht, noch met een enkel lichaamsgebaar liet hij blijken dat hij van zijn stuk was gebracht. Je zou kunnen zeggen dat hij in zijn bibliotheek over zijn studies of in een kerk over hemelse zaken nadacht. Zelfs toen de beul met barse stem de beschuldiging en de straf uitsprak leek hij niet ook maar iets aan zijn vastberaden gelaatsuitdrukking te veranderen. Toen hij het bevel kreeg uit de wagen te stappen deed hij dat zonder te aarzelen en opgewekt. Bij hem was niet zoiets van onverschrokkenheid of onstuimigheid, zoals dit bij soms bij misdadigers door hun wreedheid ontstaat. Hij straalde de rust uit van een zelfbewuste geest. Vóór zijn dood sprak hij tot het volk, maar niemand kon iets daarvan opvangen. Zo groot was het lawaai van de lijfwachten dat zij naar men meent met opzet veroorzaakten. Toen hij aan de paal werd gewurgd riep niemand uit de menigte de naam van Jezus die zelfs moordenaars en heiligschenners doorgaans krijgen toegeroepen. Zo hadden zij die overal aanwezig zijn en bij eenvoudige en onkundige lieden alles kunnen bereiken,Ga naar voetnoot9. iedereen tegen hem opgehitst. Laat degene die wil, nu gaan en die Phormio'sGa naar voetnoot10. uitdagen. Een of andere franciscaan stond hem bij; Montanus ging op hem af om uit te vissen of Berquin in elk geval bij zijn sterven zijn dwaling had erkend. De franciscaan zei dat hij dat had gedaan en beweerde er absoluut niet aan te twijfelen dat diens ziel rust had gevonden. Maar ik hecht geen enkel geloof aan de woorden van de franciscaan, vooral omdat het bij die lieden gebruikelijk is nadat iemand is omgebracht, het gerucht te verspreiden dat hij op de brandstapel een palinodie had gezongen.Ga naar voetnoot11. Zij doen dat om tegelijk lof te verkrijgen voor het verdedigen van de godsdienstigheid en aan de haat van de massa en de verdenking van een valse aanklacht te ontkomen. Want zij hadden in BrusselGa naar voetnoot12. zogezegd een eerste offer gebracht door twee augustijner monniken te verbranden, waarbij een derde naar de gevangenis werd teruggebracht en in het geheim gedood. En hoewel deze monniken met een buitengewone kalmte de dood tegemoet waren gegaan (deze gebeurtenis maakte dat men de rechters hartgrondig haatte) verspreidden zij het belachelijke verhaal dat een van hen aan een augustijn was verschenen, die moest berichten dat hun zielen ongedeerd waren gebleven, omdat zij op het laatste mo- | |
[pagina 275]
| |
ment, namelijk in het vuur, hun verstand hadden teruggekregen, en dat dit was gebeurd op voorspraak van de Moeder Maagd. Want daags voor het feest van Maria VisitatieGa naar voetnoot13. zijn ze verbrand en de karmeliet NicolaasGa naar voetnoot14. had met grote toewijding dit offer voorbereid. Toen men de beul vroeg of zij wel een woord van spijt op de brandstapel hadden laten horen, zei hij dat dit niet het geval was. Maar toen ze naar de paal werden gebracht verklaarden ze met luide stem dat ze als christenen zouden sterven. Nadat ze aan de paal waren vastgebonden en het vuur op hen af kwam begonnen zij het Credo te zingen en daarna de lofprijzing ‘Te Deum laudamus’ totdat het vuur hun stem smoorde. Je kent nu het lot van je landgenoot Berquin.Ga naar voetnoot15. Hij leek me daarvoor geboren. Over het proces kan ik geen uitspraak doen omdat het mij volledig onbekend is. Als hij de terechtstelling niet heeft verdiend ben ik bedroefd; als het wel het geval is, treur ik tweemaal. Want het is beter als onschuldige dan als schuldige te sterven. Voor mij lijdt het geen twijfel dat hij ervan overtuigd was dat hetgeen hij verdedigde, heilig was. Vandaar zijn rustige gelaatsuitdrukking. Maar zoals je weet heb ik de man nooit persoonlijk gezien. Bij degenen die van nabij met hem omgingen, heb ik geprobeerd details te weten te komen. Ze waren trouwens wat de rechtszaak betreft Berquin bepaald niet welgezind. Ze zeiden dat hij ongeveer veertig jaar oud was. Hij was heer van het gebied van Berquin, met een bescheiden inkomen van ongeveer zeshonderd kronen per jaar, leek en vrijgezel die zo onberispelijk leefde dat zelfs niet het minste gerucht over een onkuis leven van hem ooit de ronde heeft gedaan. Buitengewoon welwillend was hij tegenover vrienden en armen; verordeningen en riten van de kerk nam hij heel zorgvuldig in acht, zoals voorgeschreven vastendagen, feestdagen, spijzen, missen, preken en alle andere zaken die voor vroomheid bevorderlijk zijn. Van alle uiterlijk vertoon had hij een sterke afkeer, hij bezat een vrije en rechtschapen geest die niemand onrecht wilde doen, en dit van niemand kon verdragen als het althans ernstig was. Van de leer van Luther moest hij helemaal niets hebben. Wat valt er nog meer te vertellen? Men vertelde dat er niets in zijn leven was dat niet bij een christelijke vroomheid paste. Naar men zei luidde de zwaarste beschuldiging tegen hem dat hij zich openlijk tegenover enkele vervelende theologen en even eigenzinnige als dwaze monniken vijandig opstelde. Hij ging in het openbaar tegen hen tekeer en kon zijn verontwaardiging niet verbergen. In het verleden had hij een klein meningsverschil gehad met de theoloog Guillaume Duchesne. Dat was het begin van de oorlog. Daarna zijn er uit een | |
[pagina 276]
| |
boekjeGa naar voetnoot16. dat hij, geloof ik, had gepubliceerd, enkele uitspraken geplukt die op de zaak van het geloof en zodoende op het kennisgebied van theologen betrekking schenen te hebben. Voor zover ik mij herinner waren zij ongeveer van de volgende soort: ‘In preken is het ongepast de Maagd in plaats van de Heilige Geest aan te roepen en is het niet juist dat zij de bron van alle genade wordt genoemd.’Ga naar voetnoot17. En: ‘In de avondzang wordt zij tegen de gewoonte van de Schrift in onze hoop en ons leven genoemd, terwijl deze woorden beter bij de Zoon passen.’Ga naar voetnoot18. Vanwege dergelijke onbenulligheden werd hij gevangen gezet en liep hij gevaar omdat hij van ketterij werd beschuldigd. Toen de rechters zagen dat de zaak niet van enig belang was spraken ze de man vrij. Degenen die hem hadden aangebracht verkondigden dat hij door de gunst van de koning aan vervolging was ontkomen. Zelf beweerde hij dat hij terecht de winnaar was en begon hij een werkje over zijn triomf te schrijven.Ga naar voetnoot19. Op dat moment maakte ik voor het eerst kennis met hem. Hij schreef mij over zijn rechtszaakGa naar voetnoot20. en het weinig gunstige oordeel dat Duchesne en BédaGa naar voetnoot21. over enkele werken van mij hadden geveld. Op grond van de brief leek hij me een goed iemand. Toch heb ik hem vriendelijk en openhartig geadviseerdGa naar voetnoot22. om als hij verstandig was, zijn eigen lofzang achterwege te laten, de horzelsGa naar voetnoot23. hun gang te laten gaan en genoegen aan zijn studies te beleven. Daarna verzocht ik hem mij niet in zijn zaak te betrekken omdat dit voor ons beiden nadelig zou uitvallen. Maar hij had dezelfde eigenschappen als een palmGa naar voetnoot24. en verzette zich tegen degene die hem ergens van af wilde houden. Dat liedje heb ik herhaaldelijk gezongen, maar het was aan dovemansoren gericht, en ik voorspelde hem wat er daarna is gebeurd. Hoewel ik zo'n gruwelijke afloop niet voorzag verwachtte ik toch zeker een heleboel ellende. Intussen kwamen zijn boeken tevoorschijn die in het geheim waren gedrukt en waarin hij aan vertalingen van mijn werken eigen teksten had toegevoegd. Toen ik dat merkte heb ik nogal driftig mijn beklag bij de man | |
[pagina 277]
| |
gedaanGa naar voetnoot25. en gezegd dat hij niet verstandig handelde, omdat hij met dergelijke vertalinkjesGa naar voetnoot26. zowel zich zelf als mij ernstig in opspraak bracht en de godsdienst er niet mee gebaat was. Dat hij bepaald niet als een vriend handelde wanneer hij mij die al meer dan genoeg lasten droeg, nog meer hinder zou bezorgen. En dat er, als hij er zelf genoegen aan beleefde zich met dergelijke ruzietjes bezig te houden, niets was waar ik minder om gaf. Daarom moest hij zijn eigen zaak zo behandelen dat hij mij er niet in betrok. Op zijn kenmerkende wijze antwoordde hij mijGa naar voetnoot27. dat ik het helemaal bij het verkeerde eind had, want hij zei dat de aangewakkerde vijandigheid op geen enkele ander manier beter bestreden kon worden dan wanneer het volk mijn werken zou lezen. Want dan zou de meest schaamteloze leugenachtigheid van enkele monniken worden ontdekt die met hun oplichterij, bedrog, geklets en hun gemene kunstgrepen de gemoederen van zeer veel mensen tegen mij hadden opgehitst. Hij voegde het voorbeeld van een of andere bisschopGa naar voetnoot28. eraan toe, geen kwaadwillende, maar een weinig geletterde man, die zij zo tegen mij hadden opgeruid dat hij zelfs de naam Erasmus niet kon verdragen. Hem had hij zijn Franse vertaling van de Querela pacis geschonken. Omdat hij daaraan genoegen beleefde begon de bisschop mij welgezind te worden en die aanklagers heftig te vervloeken. Nadat enkele volgelingen van Béda intussen verscheidene aanklachten hadden verzameld zorgden zij ervoor dat de man opnieuw gevangen werd gezet.Ga naar voetnoot29. Enkele punten stuurde hij me toeGa naar voetnoot30. tegelijk met de kritische opmerkingen van de rechters. Het waren, als ik mij niet vergis,Ga naar voetnoot31. drie monniken, de prior van de kartuizers, de prior van de celestijnen en een onbekende derde. Ik heb hem een antwoord teruggestuurdGa naar voetnoot32. waarin ik verklaarde dat mij daarin niets goddeloos leek. Toen hij vervolgens nieuwe punten stuurde heb ik op een paar die hij aan mijn werken had ontleend, gereageerd. Op wat hij uit zichzelf naar voren had gebracht heb ik nooit geantwoord. Wat kan ik er nog meer over zeggen? De monniken maakten in de gevangenis hun definitieve oordeel bekend;Ga naar voetnoot33. er bleef nu niets anders over dan wanneer zijn boe- | |
[pagina 278]
| |
ken waren verbrand en hij zijn dwalingen had herroepen, de straf die de monniken hadden bepaald en die absoluut onmenselijk is, te accepteren of, als hij weigerde, naar de brandstapel te gaan. Hij, een dapper man, kwam hun zelfs niet op één punt tegemoet;Ga naar voetnoot34. en hij was aan zijn einde gekomen als enkele verstandiger parlementsleden die merkten dat dit het gevolg was van de vurige haat van monniken en Béda-aanhangers, niet hadden geantwoord dat zij de hele zaak van a tot zGa naar voetnoot35. opnieuw wilden onderzoekenGa naar voetnoot36. - en dat niet zonder gemor van degenen die het vonnis hadden uitgesproken. Want dit leek hun niets anders dan dat hun uitspraak ongeldig werd verklaard. Men beweert dat hiervoor is gezorgd met instemming van de moeder van de koning.Ga naar voetnoot37. Terwijl dit gebeurde keerde juist de koning uit Spanje terug.Ga naar voetnoot38. Toen hij was gewaarschuwd dat zijn vriend Berquin met de monniken en de volgelingen van Béda om zich heen in gevaar verkeerde, deelde hij eerst via een heraut en daarna per brief het parlement mee dat men niet zonder reden mocht toestaan dat er iets tegen zijn raadsheer werd ondernomen. Hij liet weten dat hij op korte termijn aanwezig zou zijn en de hele kwestie nauwkeuriger wilde onderzoeken. Even later werd Berquin uit de gevangenis gehaald en in een heel gerieflijke zaal gehuisvest, zij het onder bewaking.Ga naar voetnoot39. Uiteindelijk kreeg hij zijn vrijheid terugGa naar voetnoot40. om daardoor gemakkelijker voor zijn zaak te kunnen zorgen. Verbazingwekkend was het hoeveel zelfvertrouwen hij toen kreeg. Want hij beloofde zichzelf niet alleen vrijspraak, maar ook een overwinning, en wel een glansrijke.Ga naar voetnoot41. Steeds zei hij dat hij zijn overwinning in handen had, maar liever wilde dat het proces wat later werd afgesloten om met des te meer luister zijn triomf te vieren. En toen de kansen al waren gekeerd diende hij tegen de eerbiedwaardige faculteit zelf en tegen de monniken en volgelingen van Béda een aanklacht in wegens ketterij.Ga naar voetnoot42. Want hij had in hun stukken enkele geheimen aangetroffen. Hoe meer de man met zichzelf was ingenomen, des te meer maakte ik mij zorgen om hem. Daarom heb ik hem in talrijke brievenGa naar voetnoot43. aangespoord om | |
[pagina 279]
| |
zich desnoods met een kunstgreep uit deze zaak te redden, bijvoorbeeld dat zijn vrienden ervoor zorgden dat hij onder het voorwendsel van een koninklijk gezantschap een verre reis zou maken. Misschien zouden de theologen toestaan dat de zaak mettertijd in het niets verdween, maar ze zouden het nooit zover laten komen dat zij de beschuldiging van ketterij die hij hun voorhield zouden bekennen. Altijd weer diende hij te beseffen wat voor monster Béda was en uit hoeveel koppen hij vergif uitstootte. Hij zou verder moeten overwegen dat hij met een onsterfelijke vijand te maken had, want de faculteit sterft niet. Tegelijk zou hij eraan moeten denken dat hij, wanneer hij met drie monniken oorlog voerde, met veel legerscharen van doen had die niet alleen rijk en machtig, maar ook buitengewoon gewetenloos waren en in elk soort gemene kunstgrepen geoefend. Zij zouden niet rusten voordat ze hem zijn ondergang hadden bezorgd, zelfs als hij een betere zaak zou hebben dan Christus had. Op bescherming van de koning moest hij niet al te veel vertrouwen. Want de gunsten van vorsten zijn tijdelijk en hun sympathie verandert door handigheidjes van aanklagers gemakkelijk in het tegendeel. Ten slotte moest hij zich realiseren dat, ook al zou niets hiervan gebeuren, zelfs machtige vorsten vermoeid raken door de gemene handelwijze van dergelijke lieden of soms door angst worden gedwongen te zwichten. En dat vooral omdat koning Frans, zelf buitengewoon menslievend, met weinig gunstige winden van het lot te maken had. Dat het niet veilig was een vijand, hoe zwak ook, te minachten, laat staan als ze zo talrijk en zo machtig waren. Ik heb hem bezworen dat hij, een geleerd en rechtschapen iemand, als hij zijn lijfsbehoud van geen enkele waarde achtte, zich in ieder geval in het belang van de wetenschap en voor zijn vrienden in acht zou nemen. Bij hen zou hij een ondraaglijke weerzin oproepen als er iets anders zou gebeuren dan wij wilden. En als niets hiervan indruk op hem maakte moest hij in ieder geval maar zonder een ander zijn zaak verdedigen. Ik wilde met de colonnes van de monniken en de theologische faculteit geen meningsverschil hebben als dat tenminste mogelijk is. Je vraagt wat ik daarmee ben opgeschoten? Doordat ik hem op zoveel manieren van zijn plannen probeerde af te schrikken moedigde ik hem aan. Intussen ging hij met de vrijpostigheid van de Oude Komedie tegen de monniken, de theologen en vooral de syndicus Béda tekeer en zong hij bijna vóór de overwinning zijn eigen zegelied.Ga naar voetnoot44. DaarnaGa naar voetnoot45. kreeg hij van de koning gedaan dat hij de verspreiding verbood van de boeken die Béda tegen Lefèvre d'Étaples en tegen mij had geschreven.Ga naar voetnoot46. Bovendien kreeg men gedaanGa naar voetnoot47. | |
[pagina 280]
| |
dat een brief van de koning naar de theologische faculteit werd verzonden met de opdracht de twaalf artikelenGa naar voetnoot48. die in de boeken van Béda een duidelijke ketterij en zelfs een godslastering leken te bevatten, met algemene stemmen te veroordelen of met bewijzen uit de Heilige Schrift te bevestigen. Omdat dit Berquin een gegarandeerde overwinning beloofde antwoordde ikGa naar voetnoot49. dat dit niets anders was dan een provocatie van zijn vijanden die zelf al meer dan genoeg tekeergingen. Want de weinig effectieve verordening van de koning was ook voor de zaak van Lefèvre d'Étaples en mij schadelijk. Het gevolg was dat het boek clandestien werd verspreid en alleen in handen van de vijanden terechtkwam. Om te voorkomen dat de drukker enige schade zou lijden werd het boek naar Duitsland en Engeland geëxporteerd. Ik zei hem dat hij zich ernstig vergiste als hij dacht dat met dergelijke futiliteiten zijn tegenstanders in het nauw gebracht konden worden. Met mijn waarschuwingen bereikte ik geen ander resultaat dan dat zijn zelfvertrouwen hoe langer hoe meer groeide. Intussen verscheen er een verordening van de rector van de universiteitGa naar voetnoot50. die de professoren van de colleges verbood met hun leerlingen mijn Colloquia te behandelen. Toen beeldde hij zich in dat ik uit ergernis over zo'n grote belediging in een gezamenlijke actie een rechtszaak zou aanspannen. In het geheim instrueerde hij iemandGa naar voetnoot51. om mij met een felle brief tot hetzelfde aan te sporen; de overwinning lag voor het grijpen en aan hulp van belangrijke personen zou het niet ontbreken. Volgens hem was nu de tijd aangebroken om de theologen voor de toekomst alle gezag te ontnemen. Beiden heb ik geantwoordGa naar voetnoot52. dat ik mij verbaasde over hun opstelling, omdat zij dachten dat ik met verwaarlozing van al mijn bezigheden mijn hele leven met de theologische faculteit wilde strijden. En dat ik eerder geneigd was sneller toe te staan dat mijn boeken ten onrechte door die lieden werden veroordeeld dan dat ik op mijn leeftijd die rust verlangt, eindeloos oorlog zou voeren. Als ik het voor het zeggen had zou ik liever willen bereiken dat iedereen heel veel waarde aan het gezag van theologenGa naar voetnoot53. toekende dan dat niemand hen in enig opzicht geloofde. In al mijn brieven heb ik hem ingeprent dat ik allerminst een goed voorgevoel had, hoezeer hij ook met zichzelf was ingenomen. Ik merkte, schreef ik hem, dat hij buitengewoon onwrikbare verwachtingen had, maar ik was | |
[pagina 281]
| |
vreselijk bang dat ze erg bedrieglijk waren. Hij had wel een groot zelfvertrouwen, maar het was heel verraderlijk. Ik smeekte hem aan zichzelf te denken, als hij zichzelf dierbaar was. Hij diende eerder ergens heen te vluchten, bijvoorbeeld naar Duitsland, waar niemand vanwege dergelijke artikelen moeilijkheden ondervindt, zelfs niet bij degenen die streng in de leer zijn, tenzij iemand ze openlijk verkondigt en onrust bij het volk veroorzaakt. Daar voegde ik nog aan toe dat ik al een tijd spijt had van onze vriendschap, omdat zij mij meer ellende had opgeleverd dan de dodelijke vijandigheden van veel tegenstanders. Hoewel ik dit zo vaak liet horen heb ik geen enkel resultaat bereikt. Hij schreef me echter hierna minder vaak en nogal afstandelijk omdat hij, denk ik, een voorgevoel had dat niet alles aan die hooggestemde verwachtingen zou voldoen. Natuurlijk was ik bedroefd om het lot van de man. Ik denk dat als hij zich in iets heeft vergist (want, zoals ik zei, ben ik niet van de rechtszaak op de hoogte) hij dit uit overtuiging en niet met boze opzet heeft gedaan. Maar wat zou je voor iemand kunnen doen die zich vrijwillig aan de dood heeft prijsgegeven en die zijn ondergang, zoals men zegt,Ga naar voetnoot54. met zijn eigen lastdier over zich heen laat komen? Zijn zelfvertrouwen heeft hem bedrogen, zijn oprechtheid heeft hem geschaad; evenveel nadeel heeft hij ondervonden van het dwaze geschreeuw van bepaalde lieden die bij iedere gelegenheid staan te juichen en hun triomfen vieren. Hoewel de dood van Berquin heeft geholpen om hen in het gareel te houden bestaat toch het gevaar dat hij Béda en consorten die uit zichzelf al te veel als dwazen tekeer gaan, nog overmoediger maakt. Tussen vergissingen en ketterijen bestaan er diverse verschillen. Er is een groot verschil tussen degene die door zijn overtuiging is misleid en hij die met een doortrapte hardnekkigheid een goddeloze leerstelling verdedigt. Verder maakt het wat uit of iemand zich argeloos vergist of door het verzamelen van een aanhang de openbare orde verstoort. Dat iemand vanwege een of andere vergissing wordt verbrand is een afschrikwekkend voorbeeld, en vol verbazing vraag ik mij af hoe men eraan is gekomen. Toch zou ik het godsdienstige karakter van de Fransen hogelijk waarderen als men even sterk met zijn geestelijk oordeel zou zijn als men nu tot bijgeloof is geneigd. Tot nu toe hebben zij zich in elk geval braaf als dienaren van de paus van Rome gedragen. De beste vorsten verdienen zij die in goed vertrouwen aan ongeacht welke vorsten zij hebben gekregen, onderdanig zijn. Toch is het misschien beter zich in dit opzicht te vergissen dan een ongebreidelde vrijheid na te streven die wij in verscheidene Duitse steden zien ontstaan; daar is de paus de antichrist, zijn kardinalen schepsels van de antichrist, bisschoppen kwade geesten, priesters zwijnen, kloosters ver- | |
[pagina 282]
| |
gaderplaatsen van de duivel en vorsten tirannen. De hoogste macht is in handen van het evangelische volk, maar dit is van wapens voorzien en beter toegerust om te strijden dan om te discussiëren. Dit is alles wat ik over Berquin kon schrijven. Als hij met een zuiver geweten is heengegaan, wat ik van harte hoop, wat is er dan gelukkiger? Veroordeeld, gevierendeeld, opgehangen, verbrand en onthoofd worden overkomt zowel vrome als goddeloze mensen. Veroordelen, vierendelen, kruisigen, verbranden en onthoofden doen zowel goede rechters als zeerovers en tirannen. De oordelen van mensen zijn verschillend.Ga naar voetnoot55. Hij is gelukkig die voor God als rechter wordt vrijgesproken. Het ga je goed. Freiburg im Breisgau, 1 juli 1529 |
|