De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 15. Brieven 2082-2203
(2017)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2186 Van Ambrosius Pelargus
| |
[pagina 269]
| |
aanspraak op hem maken die door uw toedoen en bijna onschatbare inspanningen met minder smetten, beter gecorrigeerd, beter afgewerkt en ten slotte met zeer gerieflijke aantekeningen verrijkt is gepubliceerd? In mijn jonge jaren heb ik de brieven van Seneca gelezen en kreeg daarbij in de gaten dat die befaamde auteur voor mij nuttig zou zijn. Maar toen ik daar nauwelijks doorheen kon komen ben ik uit afkeer van het duistere taalgebruik met het lezen opgehouden. Irenaeus die u ook met uw hoogst eerbiedwaardige nachtelijke arbeid weer tot leven hebt gewekt,Ga naar voetnoot4. heb ik gelezen toen ik in Bazel verbleef. Ik zou niet willen dat ik hem niet had gelezen, maar ik ben niet van plan hem opnieuw te lezen. Maar wat u opdraagt zal ik opnieuw lezen en ik zal nog nauwkeuriger bepaalde passages onderzoeken die naar uw mening eerder uw dan mijn zienswijze ondersteunen.Ga naar voetnoot5. Ik verbaas mij over wat er is gebeurd. Want terwijl ik de passages weer opsla en lees, terwijl ik overal speur en alles onderzoek, vind ik alleen maar wat u beweert met uitzondering van wellicht één plaats. Want wat Eusebius betreft, hebt u óf een andere Eusebius óf u verzint iets dat nergens bij Eusebius voorkomt. Want in boek ii, hoofdstuk 1, vertelt hij dat er twee Jacobussen zijn geweest: de bisschop van Jeruzalem, bijgenaamd de Rechtvaardige, die overleed toe hij door de knuppel van een wolkammer werd getroffen en degene die door het zwaard van Herodes is gedood. Een derde vermeldt hij niet. In boek i, hoofdstuk 14,Ga naar voetnoot6. staan de volgende woorden: ‘Na zijn verrijzenis verscheen de Heer eerst aan Kefas, daarna aan die twee, daarna aan meer dan vijfhonderd broeders, ten slotte aan Jacobus, een van hen die broeders van de Heer worden genoemd.’ In boek iiGa naar voetnoot7. verkondigt hij duidelijk dat Jacobus de Rechtvaardige door bloedverwantschap met Christus was verbonden, hetzelfde namelijk wat ook TheophylactusGa naar voetnoot8. leert, of het moet zijn dat beiden zich met de naam van de vader volledig vergissen. Als Eusebius uit de woorden van de apostel wilde afleiden dat Jacobus, de broer van de Heer, niet tot een van de twaalf heeft behoord, omdat PaulusGa naar voetnoot9. zegt dat hij aan elf personen is verschenen of zoals we in het Grieks lezen aan twaalf, en daarna aan Jacobus, kunnen we met evenveel moeite Petrus uit de lijst van apostelen verwijderen. Want in dezelfde tekst zegt de apostel dat hij eerst aan Kefas is verschenen en daarna aan de twaalf. Hieronymus is de enige die u steunt, maar slechts op één plaats wanneer hij bij Jesaja, hoofdstuk 17 tot de | |
[pagina 270]
| |
volgende opvatting komt: ‘Onder veertien olijven verstaan zij veertien apostelen, namelijk twaalf uitverkorenen, als dertiende Jacobus, de broer van de Heer, en Paulus, het uitverkoren werktuig.’Ga naar voetnoot10. Maar in zijn Catalogus vermeldt hij geen derde en, voor zover ik weet, doet ook niemand anders het op een andere plaats. U zegt dat Hieronymus kritiek levert op degenen die denken dat de Jacobus van wie Paulus zegt dat hij hem in Jeruzalem heeft gezien, een broer is van Johannes, maar het heeft helemaal niets met de onderhavige kwestie te maken. Ik geef eerlijk toe dat ik niet weet wat ik op de passage van Hieronymus over Jesaja moet antwoorden, behalve dat wij niet zoveel gezag aan Hieronymus moeten toekennen dat we nergens met hem van mening mogen verschillen. U citeert Hegesippus van wie u kort tevoren zegt dat u hem niet hebt gelezen; als ik mij niet vergis is u dat ontschoten.Ga naar voetnoot11. Wat de titel betreft geef ik toe (waarom zou ik dat verborgen houden?) dat ik niet erg helder ben geweest. U spreekt (zoals het spreekwoord luidtGa naar voetnoot12.) over knoflook, ik antwoord over uien. Ik dacht dat u uw mening gaf over de titel die deel uitmaakt van de tekst.Ga naar voetnoot13. Als gesproken wordt over wat aan de tekst voorafgaat, is trouwens het gevaar waarvoor ik heb gewaarschuwd, bijna hetzelfde. U vraagt me waarom ik een passage uit de Schrift genoemd wil hebben waarin iemand een broer wordt genoemd van wie hij zelf een zoon is. Ik beschouw het als een erkend feit dat van de brief die aan Judas wordt toegeschreven, geen andere auteur bestaat dan Judas Lebbeus, en hij verklaart zelf duidelijk dat hij een broer van Jacobus is. Om hem voor ons tot een zoon van Jacobus te maken brengt u daarentegen naar voren dat in het taalgebruik van de Schrift iemand die op wat voor manier ook maar een familielid is, soms een broer wordt genoemd. Natuurlijk om de snavel van Pelargus die al te scherp is gemaakt, van zijn scherpte te ontdoen en stomper te maken door iets toe te geven dat verzonnen is. Wat op zoiets bent u namelijk uit, tenzij ik geen slimme voorspeller ben. Ook al nemen we aan dat de apostel Judas de auteur van deze brief is en ook al noemt hij zich naar waarheid tevens een broer van Jacobus, heeft dit dan direct tot gevolg dat hij een echte broer van Jacobus is, omdat degene die op enigerlei wijze een familielid is, vaak een | |
[pagina 271]
| |
broer wordt genoemd? Hier zal ik u werkelijk met een verzonnen toegeving, dat wil zeggen juist met de waarheid, in het nauw brengen. Als u immers toegeeft dat de apostel Judas degene is die zich een broer van Jacobus noemt, en als u wilt dat hij een broer van Jacobus wordt genoemd omdat hij op wat voor manier ook familielid was, hoe kan het dan dat hij een natuurlijke zoon van Jacobus is? Ik voeg daaraan nog toe dat het in de Schrift niet gebruikelijk is dat iemand zich een broer noemt van degene van wie hij in werkelijkheid een zoon is, ongeacht de betekenis waarin wij het woord broer gebruiken. U ziet nu dat ik niet zonder reden om een plaats uit de Schrift vraag. U antwoordt dat daar niet noodzakelijk uit voortvloeit dat wie de broer van een ander wordt genoemd, dezelfde ouders heeft. Dat is waar. Maar ik heb laten zien dat het op deze plaats een onvermijdelijke conclusie is. Ik ontken niet dat de twee brieven aan de Tessalonicenzen van Paulus zijn, maar ik laat zien wat u met uw argumentatie bereikt: namelijk dat degene die of ontkent of niet gelooft dat die brieven van de apostel Paulus zijn, geen ketter is. In stilte ergert u zich aan het feit dat ik niemand noem die mijn opvatting verdedigt. Maar zie hier Rabanus, bepaald geen slechte commentator van de Heilige Schrift, die over Jacobus de zoon van Alfeüs het volgende zegt:Ga naar voetnoot14. ‘Dat is Jacobus die in de evangeliën en ook in de brief aan de Galaten (1:19) de broer van de Heer wordt genoemd.’ Op gezag van Rabanus weet u dat hij dezelfde is die bij Matteüs 10 in de lijst wordt opgenoemd en van wie bij Marcus, Lucas en ten slotte bij de apostel Paulus melding wordt gemaakt. Ik denk dat dezelfde man als bijnaam de Rechtvaardige had, zowel vanwege zijn vader, zoals RemigiusGa naar voetnoot15. schrijft, als om zijn onberispelijke levenswandel, zoals ook EusebiusGa naar voetnoot16. zegt. Voor mij is het geen bezwaar de woorden van Remigius te citeren: ‘Terecht,’ zegt hij, ‘wordt hij de zoon van Alfeüs genoemd, dat wil zeggen van de Rechtvaardige. Want hoe verdienstelijk hij was, bewijzen de apostelen omdat zij hem tot bisschop van de kerk van Jeruzalem hebben benoemd.’ Vandaar dat ook in de Historia ecclesiasticaGa naar voetnoot17. onder meer wordt gezegd ‘dat hij nooit vlees at en nooit wijn of sterke drank nuttigde’, etc. Morgen na het middagmaal zal ik u ontmoeten voor zover dat mogelijk is, want vandaag kwam het door mijn bezigheden mij niet goed uit u te tref- | |
[pagina 272]
| |
fen. Ik ontdek inderdaad dat wat Salomo in zijn SpreukenGa naar voetnoot18. zegt, waar is, namelijk dat ijzer door ijzer scherper wordt gemaakt en een man door een ontmoeting met een vriend. Want als brieven die heen en weer gaan zoveel nut hebben en hun angels achterwege laten, hoeveel effect zou een levende stem dan wel niet hebben? Het ga u goed. 29 juni 1529 |
|