De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 15. Brieven 2082-2203
(2017)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2181 Van Ambrosius Pelargus
| |
[pagina 255]
| |
over een opmerking hebben gemaakt; nu zeg ik er geen woord over.’ Wie zal u geloven wanneer u zegt dat wat u op meer dan een plaats hebt geschreven, niet uw mening was? Namelijk in uw uitgave van het Nieuwe Testament,Ga naar voetnoot4. in de Paraphrases en zelfs in de Annotationes, waarvan al een vierde verbeterde en herziene editie is verschenen.Ga naar voetnoot5. Daarom diende u eerder een vergissing dan een schrijffout als verontschuldiging aan te voeren. Maar wanneer u ontkent dat er ergens ‘zoon’ in de Annotationes staat, lijkt het me dat u zich eerder met uw geheugen hebt vergist dan dat u niet oprecht heeft gesproken. Ik smeek u bij onze vriendschap om in deze kwestie eerlijk uw bedoeling kenbaar te maken. Zelf zal ik het op geen enkele manier zover laten komen dat ik accepteer dat die opvatting, hoe onbelangrijk die ten opzichte van de hoofdpunten van het geloof ook moge zijn, zich in uw geest vastzet. Wanneer u schrijftGa naar voetnoot6. dat u mij graag gelijk zult geven als ik iets beweer dat beter is, twijfel ik er niet aan dat u dit in al uw eerlijkheid oprecht zegt en het ook zult doen. Want het is beter in wetenschappelijke discussies overwonnen te worden dan te overwinnen. Zelf zal ik ook u graag de overwinning gunnen als u toevallig iets beters hebt aangedragen. Wie anders dan een dwaas en een gezworen vijand van de waarheid zou immers niet voor de waarheid zwichten? Want dit gebeurt zonder dat men zijn reputatie verliest en - wat u zelf elders zegt - niemand ondervindt hiervan nadeel, maar het leidt tot een gemeenschappelijk voordeel voor degene die wint, voor degene die verliest en zelfs voor iedereen. In het boek Tobit (ik ben begonnen hierover en over een paar andere boeken van het Oude en Nieuwe Testament voor kandidaten in de theologie college te geven) komen veel passages voor die erg droog en vervelend zijn, meer plaatsen die ook enigszins duister zijn, vooral in de uitgave van de Septuagint, zodat ik er bijna spijt heb dat ik aan deze taak ben begonnen. Aan het eind van het boek staat het volgende te lezen:Ga naar voetnoot7. ‘Kind, zie eens wat Aman Achiacharus die hem heeft grootgebracht, heeft aangedaan, hoe hij | |
[pagina 256]
| |
hem uit het licht naar de kopsosGa naar voetnoot8. heeft gevoerd.’ Ik weet niet zeker hoe ik deze passage moet uiteggen omdat ik de betekenis van het woordje kopsos niet ken. Een of andere vertaler heeft de passage zo vertaald alsof Aman zich tegenover zijn opvoeder Achiacharus heel ondankbaar heeft getoond, omdat hij hem namelijk van het licht naar de duisternis bracht. Maar hierdoor is het niet duidelijk of de vertaler bedoeld heeft dat hij (namelijk Achiacharus) in een donkere kerker is geworpen of van het licht van zijn ogen is beroofd. Ik verzoek u de passage nauwkeurig te bekijken en mij via een dienaar te laten weten welke betekenis voor u het meest aannemelijk is. Het ga u goed. |
|