2114 Aan Cornelius Grapheus
Bazel, 7 maart 1529
Erasmus van Rotterdam groet Cornelius Grapheus
Graag was ik, beste Cornelius, voor het drukken van je gedicht aan je wens toegemoetgekomen als twee redenen het mij niet hadden afgeraden.Ga naar voetnoot1. Mijns inziens heb jij niet zo'n dichtader dat ik denk dat je hiermee veel roem zou verwerven. Vervolgens kwamen er heel wat passages in voor die de haat tegen jou zouden vergroten; dit leek mij absoluut niet jouw belangen te dienen, zeker in de huidige omstandigheden. Ik betreur je lot hoewel ik zelf ook erg terneergeslagen ben. Maar ik denk dat wij wat van Godswege lijkt te gebeuren, met een dapper hart moeten verdragen.
Het schaamteloze gedrag van bepaalde monniken heeft de storm van dit moment veroorzaakt. Maar mij komt het voor dat een ander slag monniken opgroeit dat nog erger is dan het eerste;Ga naar voetnoot2. en aan beide kanten gaat men onverschrokken en buitensporig tekeer. Ik zie er geen eind aan komen, tenzij de Heer, bij uitstek de vakman, als een deus ex machina verschijnt en die plechtige woorden uit de tragedies zingt: ‘Talrijk zijn de vormen van goddelijke zaken’.Ga naar voetnoot3. Intussen lijkt het mij het meest raadzaam dat men op een stevige rots die voor geen rukwinden wijkt, zijn voet zet totdat deze storm in kalmte verandert. Juist een goed geweten is voor zichzelf een grote troost. Ik zou jou hiertoe aansporen, als ik niet wist dat je altijd een heel integer iemand bent geweest. Moge de Heer met deze oven zijn goud reinigen zodat het zuiver wordt.Ga naar voetnoot4.