De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 15. Brieven 2082-2203
(2017)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdErasmus van Rotterdam groet de zeer geachte heer Johann VlattenWelk lot of welke genius, mijn beste Vlatten, wilde dat met het leven van mensen deze verderfelijke gewoonte is verbonden, namelijk dat wat de meeste mensen aanstaat bij veel mensen eveneens een sterke afkeer oproept? Dat gebeurde zodra ik om zo te zeggen met de dezelfde bevalling onlangs twee werkjesGa naar voetnoot1. ter wereld bracht, het ene over de uitspraak, het andere over de navolging van Cicero. Aan het eerste nam niemand aanstoot, maar het vond wel minder liefhebbers op zijn weg. Het tweede werd gretig gekocht, maar riep bij nogal wat mensen behoorlijk veel ergernis op. Men klaagt dat sommigen die het niet verdienden, stilzwijgend zijn overgeslagenGa naar voetnoot2. en anderen onbehoorlijk zijn behandeld. Sommigen zouden minder en anderen meer dan ze verdienden, zijn geprezen. Voor het onderwerp dat ik daar behandel | |
[pagina 35]
| |
waren zeven voorbeelden uit de Oudheid voldoende. Er is geen sprake van dat ik had besloten de namen van alle schrijvers op te noemen, vooral omdat dit juist hier een bijzaak is. Als ik hierin uitvoerig had willen zijn had men mij terecht het Griekse spreekwoordGa naar voetnoot3. ‘De vracht is groter dan de zak’ voor de voeten kunnen werpen. Met meer recht kon ik een dwaas lijken omdat ik zoveel mensen ter sprake heb gebracht dan omdat ik sommigen onvermeld heb gelaten. Ik zou nog veel dwazer zijn als ik had geprobeerd de stijl van iedereen die door zijn geschriften bekendheid heeft gekregen, te beoordelen. Want tegenwoordig tellen Duitsland, Frankrijk, Engeland, Hongarije en Polen zoveel jonge mensen die zowel verzorgd kunnen spreken als schrijven. Was de vooruitgang in godsdienstigheid maar even groot geweest! Als bewijs dat ik niemand door haat of vergeetachtigheid heb overgeslagen, geldt verder het feit dat ik bepaalde mensenGa naar voetnoot4. op wie ik bij uitstek gesteld ben en die ik iedere dag zie, niet heb genoemd. Ik wist dat sommigen zo verlegen zijn als jonge vrouwen, zodat ze het absoluut niet verdragen in publicaties alsof ze op het toneel staan genoemd te worden, want het publiceren van boeken is een soort toneelspel. Sommigen zijn zo kieskeurig dat je niet weet hoe je ze moet behandelen, anderen zo eigenzinnig en lastig dat ze hoe je ze ook aait altijd terugtrappen.Ga naar voetnoot5. Als ik alleen maar degenen die ik met name noem, had geprezen en dat zonder een uitzondering te maken, zou ik het beoogde resultaat van dit werk hebben bedorven. Want jonge mensen hebben veel profijt van dergelijke beoordelingen, omdat zij zich tot gewoonte maken alle auteurs kritisch te lezen en bij ieder van hen te bekijken wat men dient te vermijden of na te volgen. Tussen kritiek en een lofrede is het verschil erg groot. Het doel van dit overzicht was dat de scrupuleuze navolger van de stijl van Cicero aan niemand van hen de eervolle naam ‘Ciceroniaan’ wenst toe te kennen. Hoewel dit bij monde van Nosoponus gebeurt die in dit opzicht niet erg verstandig overkomt, heb ik toch om te voorkomen dat de weigering van de titel iemand zou beledigen, mensen een voor een veel lof toegezwaaid. Het doel van deze vermenging was dat iemand mij geen gebrek aan oprechtheid kan verwijten en hij bij iedereen zou erkennen wat het kenmerkende van die persoon is. En dat heb ik zo welwillend gedaan, dat ik ook de namen van mijn vijanden zoals Hutten en Zúñiga niet verzwijg en hun hun verdiende roem niet onthoud. Sommige mensen zijn razend over het feit dat ik Budé weinig eervol heb behandeld, maar ik denk dat zij spijt hebben van hun oordeel. Even schaamteloos mompelden enkele lieden dat ik een beetje jaloers op Longueil was, hoewel ik bijna niemand zo oprecht lof heb | |
[pagina 36]
| |
toegezwaaid; hij heeft trouwens in zijn geschriften enkele opmerkingen uitgestrooid die het vermoeden wekken dat hij niet een bijzonder hoge dunk van mijn capaciteiten had. Maar bij geleerden heb ik aan deze vrijheid van opvatting nooit aanstoot genomen. Als zij een juist oordeel hebben verkondigen ze dat; zo niet, dan is het een menselijke fout die het niet verdient dat aan vriendschap met fatsoenlijke mensen een eind wordt gemaakt. Ik zou willen dat er veel mensen zoals Longueil waren om grappen over de Bataafse woordkunstenaarGa naar voetnoot6. te maken, als ze de wetenschap en de christelijke godsdienst maar goede diensten bewezen. Hij zou dat, denk ik, voortreffelijk hebben gedaan als hem een langer leven was vergund. Om nu te voorkomen dat de lof die ik geleerden toeken, onvoldoende gewicht zou hebben, verzon ik het personage van een uitmuntende geleerde die in andere opzichten normaal is en alleen maar krankzinnig vanwege een mateloze liefde voor Cicero. Maar wat is een mensenleven vluchtig! Wat een EuripusGa naar voetnoot7. van menselijke zaken is het of als er iets veranderlijkers is dan de Euripus. Terwijl ik dit zeg vlucht de tijd, zoals de satirendichterGa naar voetnoot8. het uitdrukt, en terwijl ik mijn vrienden naloop, heb ik er een verloren en niet de minste, Jakob WimpfelingGa naar voetnoot9. uit Sélestat. Hij kon tot de gelukkigen worden gerekend als zijn hoge leeftijd hem niet in deze uiterst woelige tijd terecht had laten komen. Want vanaf zijn jonge jaren werd hij in de humaniora onderricht, aanvankelijk in Sélestat onder Ludwig Dringenberg uit Westfalen, daarna in Freiburg en vervolgens in Heidelberg. Hij combineerde deskundigheid in kerkelijk recht succesvol met kennis van de theologie en was overigens in alle schone kunsten bedreven. Zowel in poëzie als in proza toonde hij zoveel welsprekendheid als men van een theoloog of iemand uit die tijd kan verlangen. Hij werd naar Speyer geroepen waar hij het ambt van prediker eervol vervulde. Intussen heeft de vrome man met een vurige liefde voor hemelse zaken en daardoor met afkeer van deze tijd die, getuige Johannes,Ga naar voetnoot10. volledig in het kwade ligt, overwogen zich uit de wereld terug te trekken. Zijn voornemen werd gedeeld door Christoph von Utenheim, iemand die even geleerd is en een en al integriteit. Om naakt tot een naakte Christus zijn toevlucht te zoekenGa naar voetnoot11. zag hij af van wat hij aan kerkelijke inkomsten had - hij had voldoende om een verzorgd leven te leiden. Christoph gaf dit plan echter op toen hij | |
[pagina 37]
| |
tot het bisschopsambt werd geroepen;Ga naar voetnoot12. want zijn vrienden overtuigden hem ervan dat, als gezag bij zo'n godsvruchtige geest werd gevoegd, hij meer mensen voor Christus zou winnen dan wanneer hij een verborgen leven was gaan leiden. Maar Jakob, verheugd om zijn armoede, ging toch door met het uitvoeren van wat hij had besloten. Opnieuw gaf hij in Heidelberg uitleg over de kerkvaders, met name Hieronymus. Bovendien gaf hij door het uitgeven van boekenGa naar voetnoot13. onderricht aan jonge mensen en spoorde priesters aan zich op vroomheid en kuisheid toe te leggen. Door zijn liefde voor de godsdienst voelde hij zich niet bezwaard als begeleider bij enkele veelbelovende jongeren op te treden. De voortreffelijkste van hen is Jacob Sturm; onder degenen die nu om hun geleerdheid, eerlijkheid, vriendelijkheid en wijsheid hoog staan aangeschreven, geniet hij de meeste bekendheid. Aan zijn raadgevingen heeft bijna heel Duitsland zeer veel te danken en niet alleen de vermaarde stad Straatsburg. Zijn vrijheid in heiligheid bleef niet voor afgunst gespaard. De man die zich door zijn ouderdom en rugpijn langzaam bewoog, werd door toedoen van augustijner monniken naar Rome ontboden. Hij had namelijk ergens geschreven dat Augustinus geen monnik was geweest of in elk geval niet zoals tegenwoordig augustijnen zich manifesteren, hoewel deze hem op schilderijen en in boekjes toch met een lange baard, een zwarte pij en een leren riem afbeelden. Deze brand die zich van een klein vonkje wijd dreigde te verbreiden, werd door Julius ii met zijn gezag geblust, en dat met applaus van alle goede mensen. Naast andere vijandigheden waarmee de voortreffelijke man werd lastiggevallen greep het noodlottige meningsverschil van de hele kerk hem heftig aan en bracht hem bijna tot een afkeer van het leven. Nadat hij tevergeefs had geprobeerd zich in een leven van eenzaamheid terug te trekken, verbleef hij gebukt door de last der jaren in Sélestat in het huis van zijn zuster Magdalene. Twee neven liet hij achter, zonen van haar die hij steeds met een vaderlijke genegenheid had gekoesterd en die verzorgd onderwijs in goed gedrag en de humaniora hadden gekregen. Een van hen, Jakob Spiegel, befaamd om zijn juridische kennis, was eerst bij keizer Maximiliaan en daarna bij koning Ferdinand raadsheer. Bij Ferdinand is hij onlangs opgevolgd door Johannes Maius, zijn jongere broer, die bij de belangrijkste hovelingen vanwege zijn onberispelijke karakter en zijn vriendelijke manier van optreden volkomen terecht zeer geliefd is. Toch heb ik nog niet vastgesteld of de dood van Wimpfeling eerder een | |
[pagina 38]
| |
gelukwens dan een klaagzang verdient. Hij bereikte de leeftijd van bijna tachtig jaar en zou nog langer hebben geleefd als hij wat rekening had willen houden met zijn verzwakte lichaam, en is uit deze tijd weggenomen - de meest verdorven tijd die men zich kan voorstellen. Ik twijfel er tenslotte niet aan dat hij nu bij de hemelbewoners geniet van beloningen voor een leven dat hij in deugdzaamheid heeft doorgebracht. Maar om op mijn onderwerp terug te komen: lang na het verschijnen van de Ciceronianus kwam ik te weten dat juist dit onderwerp in drie brieven die Gianfrancesco Pico della Mirandola met Pietro Bembo wisselde, was behandeld. Van hen geeft de eenGa naar voetnoot14. uitvoerige uiteenzettingen, de anderGa naar voetnoot15. heeft ongeveer dezelfde mening als ik, want hij zegt dat hij alleen maar spreekt over talentvolle mensen die bijzonder succesvol zijn. Hij houdt mensen niet af van het lezen van goede auteurs, maar nodigt hen uit uitsluitend Cicero na te volgen en zelfs met hem te wedijveren, wat nog moeilijker is. Ik houd mij alleen met hen bezig die deze overdreven nauwkeurigheid zo zijn toegedaan, dat zij alles wat anders klinkt met een opvallende arrogantie afwijzen. Ik heb het werk herzien, een klein aantal plaatsen verbeterd en ook een paar namen toegevoegd. Want toen het al een tijd geleden van de pers was gekomen verscheen er plotseling een gemene schreeuwlelijk,Ga naar voetnoot16. die de voortgang en de aandacht ervoor enigszins onderbrak. Sommige mensen zijn voor niets anders geschikt dan anderen die zich met fatsoenlijke zaken bezighouden dwars te zitten, terwijl zij zelf alleen maar in beslag worden genomen door dobbelen, hoeren, braspartijen en grootspraak. Het ga u goed. Bazel, 24 januari 1529 |
|