De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2074 Van Jacopo Sadoleto
| |
[pagina 326]
| |
woon aangenaam. Want hij bracht mij een volledig beeld van uw bijzondere deugdzaamheid en buitengewone vriendelijkheid voor ogen dat ik pleeg te bewonderen en te koesteren, en hij getuigde voor mij van uw bijzondere welwillendheid jegens mij. Het feit immers dat u zoveel aandacht hebt besteed aan mijn welzijn en zo bezorgd bent geweest totdat u zekerheid had over wat mij was overkomen en wist dat ik mij in mijn eigen omgeving had gevestigd, is een belangrijke aanwijzing voor een ongetwijfeld vriendelijke en buitengewone welwillende houding. Liever zou ik sterven, beste Erasmus, als ik u toesta dat u in genegenheid mijn meerdere bent. Altijd heb ik uw talrijke eigenschappen en wellicht het meest van alle uw genialiteit, geleerdheid en woordenrijkdom hooggeacht en bewonderd, en dat vooral omdat u die grote sieraden van uw geleerdheid voor godsdienstige studies en het verheerlijken van de naam van Christus hebt aangewend. Uw grote genegenheid voor mij kan ik, hoewel mijn gevoelens dezelfde zijn, toch niet voldoende met woorden en brieven beantwoorden: zo sterk is mijn verlangen weer te geven hoezeer die gevoelens mij aan u verplichten. Mijn schrijfstijl en welsprekendheid schieten hier tekort, hetgeen u verstandig als u bent, veel beter zult begrijpen. Wat mijzelf betreft; ik ben door een wonderbaarlijke goddelijke weldaad gered en ongedeerd gebleven, omdat ik twintig dagenGa naar voetnoot3. voordat die afschuwelijke ramp de stad Rome overkwam uit de stad ben vertrokken om een reis naar mijn kerkGa naar voetnoot4. te maken. Tevoren had ik mij al voor God verplicht daarheen te reizen en mij voor de rest van mijn leven daar te vestigen met achterlating van al mijn andere bezittingen. Ik denk dat die goede wil in mij het enige was wat toen in aanmerking kwam als reden dat ik door God gered werd. Want wat er voor mij overblijft is van dien aard, dat ik eerder op Gods barmhartigheid dan op zijn rechtvaardigheid moet vertrouwen. Al mijn bezittingen heb ik bij die treurige plundering verloren, zelfs mijn bibliotheekGa naar voetnoot5. die ik had gevuld met Griekse en Latijnse boeken die overal waren gekocht. Bij al mijn schade heb ik dit alleen als een verlies ervaren, dat u ook als zwaar opvat en waar ik het mee eens ben. Maar toch dient men alles in gunstige zin te aanvaarden. Over mijn vriend Bembo hoeft u zich geen zorgen te maken. Toen LeoGa naar voetnoot6. nog leefde is hij door een of andere ziekte overvallen en om van klimaat te wisselen heeft hij zich naar Padua begeven en zich in dezelfde plaats geves- | |
[pagina 327]
| |
tigd.Ga naar voetnoot7. Daar verblijft hij nu ook, hij wijdt zich volledig aan de literatuur en de studies en is heel nauw met de muzen verbonden. Ik denk dat hij in elk geval een werk samenstelt dat hem lof en roem zal verlenen en voor anderen van groot nut zal zijn. De val van de stad Rome kan naar mijn mening alleen maar met uw welsprekendheid waardig genoeg worden betreurd. Het is niet te geloven hoe groot de ramp en de schade zijn die bij de ondergang van die stad de volledige mensheid hebben getroffen. Hoewel daarin ook enkele ondeugden voorkwamen, overheerste toch grotendeels de deugd. Die stad is in elk geval steeds het tehuis voor beschaving, gastvrijheid en van alle inzicht en wijsheid geweest. Als mensen zich over haar ondergang hebben verheugd, dient men hen niet als mensen, maar eerder als wilde dieren te beschouwen. Ik denk trouwens dat het maar weinig mensen is overkomen dat zij niet bedroefd zijn geweest over de ondergang van de aanzienlijkste en meest vooraanstaande van alle steden of, als zij door een zekere waanzin zo waren bevangen dat zij haar deze ondergang en ramp toewensten, nu zij na de verzadiging van hun haatgevoelens niet door spijt over hun razernij en door de wisselvalligheid van wat mensen overkomt worden geraakt. Maar laat God naar die mensen omzien over wie u schrijft dat zij weer bij zinnen lijken te komen; ik wens dat het zo is en zal niet ophouden God hierom te bidden, want ik haat hen niet en verlang zelfs dat zij hun verstand terugkrijgen. Maar laat God toch naar hen omzien. Het feit dat u mijn verdriet deelt dat wij beiden door de zeer smadelijke val van de belangrijkste stad ter wereld hebben geleden, biedt mij veel troost, en ik vorm mij een uitstekend oordeel over uw voortreffelijke geest en karakter. Werd er maar enigszins rekening gehouden met de algemene vrede en eendracht; en dan zou het eindelijk een keer gebeuren dat wij ons beter konden troosten en voor iedere staat het beste konden hopen. Heel verstandig schrijft u nu, en ik begrijp het, dat nu al deze hoop volledig is verdwenen, geen plaats voor de schone letteren en godsdienstige studies overblijft, tenzij door God anders is bepaald. Toch mogen we daardoor niet de moed verliezen en vermoeid raken, maar dienen wij allen die in de beste vakken zijn opgevoed en geschoold ieder naar beste kunnen na deze grote nederlaag en dit gemeenschappelijk verlies hulp te bieden en in geschriften ons in te zetten voor vrede en vroomheid, als dat voor ons in het openbaar en in omgang met mensen niet mogelijk is. Ik ben daar druk mee bezig en zie dat u lang geleden al zoveel roem hebt vergaard, dat er nauwelijks iemand is die u durft na te volgen, laat staan dat iemand hoopt u te kunnen evenaren. Want wat wij met de grootste inspanning en veel tijd vervaardigen terwijl het allesbe- | |
[pagina 328]
| |
halve bruikbaar en vlekkeloos is, publiceert u moeiteloos en in zeer korte tijd, terwijl het buitengewoon geschikt en volmaakt is, zodat de glans en de weelderigheid van uw stijl geen inspanning lijken te kosten maar u van nature eigen zijn. Daarom mag het u ook helemaal niet wonderlijk overkomen dat veel mensen u uw roem misgunnen en u erom benijden. Want uw roem reikt hemelhoog en niet alle mensen zijn zo, dat uw voortreffelijke eigenschappen hen meer tot genegenheid voor u aanzetten dan uw vermaardheid hen tot kwaadaardigheid beweegt. Toch moet u op hen neerzien en geen waarde aan hen toekennen, want zij verdienen het niet dat u vanwege hun brutaliteit zelfs in geringe mate van uw stuk wordt gebracht. Zoals mijn genegenheid voor u, mijn aard en de plichten van de vriendschap verlangen, zal ik altijd uw vermaarde voortreffelijke kwaliteiten bewonderen en uw waardigheid en reputatie bijzonder zijn toegedaan. Het ga u goed. Carpentras, 20 november 1528 |
|