De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2073 Aan Haio Cammingha
| |
[pagina 323]
| |
door gemeenschappelijke studies en dezelfde levenshouding heel dierbaar waren. Het is een oud en algemeen bekend gezegdeGa naar voetnoot1. dat gelijken zich het gemakkelijkst met gelijken verzamelen. Hier moet wel een nieuwe en geheime natuurkracht zijn, zoals bij een magneet die staal aantrekt. Niet iedere huisgenoot, hooggeachte jongeman, past even goed bij mijn manier van leven, aangezien de voortdurende en soms ook te grote wetenschappelijke inspanningen, voorts mijn gevorderde leeftijd, maar vooral mijn zwakke gezondheid, die mij herhaaldelijk aan mijn sterfelijkheid herinnert, mij dwingen om een man van heel weinig mensen te zijn. Desondanks ligt het in mijn aard om indien mogelijk iedereen in alles ter wille te zijn. Maar als mijn gevoelens voor jou mij niet bedriegen, als jouw brief geen vals beeld van je innerlijk heeft weergegeven en als het waar is wat degenen schrijven die jouw karakter door intieme omgang door en door kennen, heb ik er geen bezwaar tegen zo'n begaafd iemand in mijn huishouden op te nemen. Daarbij hoop ik dat jij voor mijn kleine familie een sieraad en genoegen zult zijn. Je weet nu wat mijn gevoelens zijn. Nu is het aan jou, verstandig als je bent, op grond hiervan een besluit te nemen en te bezien wat het meest tot jouw voordeel bijdraagt. Ik zou niet willen, mijn beste Cammingha, dat omwille van mij daarvan iets afgaat. Je zult een tafel hebben die eerder met literaire verhalen dan met heerlijke spijzen is gekruid. Hij heeft zo weinig luxe, dat hij niet veel weelderiger is dan de tafel van Pythagoras of Diogenes, als zij een keer thuis aten. Je zult zeggen dat je in de school van de soberheid terecht bent gekomen of bij spartaanse maaltijden wordt ontvangen. Geen enkel leven lijkt mij gelukkiger en luxueuzer dan wanneer iemand, die voortdurend sober leeft, van de rust van zijn geest en de goede gezondheid van zijn lichaam geniet; wanneer hij van tafel opstaat en aangenamer met vruchtbare gesprekken dan met een maaltijd is ontvangen, en wanneer zijn honger zo is gestild dat hij geen last heeft van een opspelende maag en zijn lichaam, overladen met voedsel, niet zijn geest belast, voor het geval hij iets met zijn studies of iets anders serieus moet doen. Want wat is onaangenamer dan die maaltijden, of beter gezegd, die drinkgelagen, waar alles door ongeordend rumoer luid klinkt, waar een gast wordt gedwongen de voorgeschreven hoeveelheid te drinken en ieder zichzelf schade aandoet om een ander schade toe te brengen? Er is geen gevoel van plezier, wanneer het lichaam door ziekte wordt bevangen. Wat kan er dan aangenaam zijn, wanneer wijn het verstand volledig heeft weggenomen? Je kunt immers nauwelijks zeggen wat het meest onmenselijk is, iemand die dorst heeft verhinderen te drinken of iemand die geen dorst heeft tot drinken te dwingen. Is dit, vraag ik je, een festijn of eerder een kwelling? Ik heb | |
[pagina 324]
| |
het nu niet over scheldpartijen, gevechten en andere wandaden die dronkenschap doorgaans met zich meebrengt. Ik heb het niet over een schandelijk verlies aan geld (want nergens wordt onbehoorlijker verlies geleden), ik zeg niet hoe groot en hoe onherstelbaar het verlies aan tijd is - de meest kostbare uitgave die er is. Heuse pijn volgt daags daarna op dit idiote plezier, de geest is traag, de maag is van streek en het draaien van het hoofd is lastig. Soms eist ook een oprukkende koorts boete voor het gebrek aan zelfbeheersing. Het plezier duurt kort, als men dit desondanks plezier mag noemen, en met een langdurige kwelling betaalt men hiervoor boete. Overal zijn lieden die jonge mensen met een beter karakter tot hun leefwijze verleiden. Je zou kunnen zeggen dat zij de scholen alleen maar hebben bezocht om de studies van anderen te dwarsbomen. Om deze reden ben je mij, hooggeachte Haio, heel dierbaar, want hoewel jij je op zeer beroemde voorouders kunt laten voorstaan, hoewel desgewenst een ruim familievermogen voor luxe voorhanden is, hoewel jij naar ik meen je twintigste levensjaar nog niet hebt bereikt en hoewel je ten slotte Friesland als vaderland hebt, waar in het algemeen luxe bijna wordt geprezen en soberheid afgekeurd, heb jij toch zo'n afkeer van dergelijke waarlijk dierlijke genoegens, dat voor jou niets aangenamer is dan een ingetogen en sober leven. Je herinnert je ongetwijfeld dat je naar de universiteit bent vertrokken om als het ware van een rijke markt royaal voorzien van de meest kostbare koopwaar van de schone letteren naar huis terug te keren, om op jouw beurt voor de stamboom van je familie een sieraad te zijn en er meer licht aan toe te voegen dan je ervan ontvangt. Dit is voor mij het bewijs van een bijzonder goed karakter dat voor deugd is geboren. Zoals men vroeger even waarheidsgetrouw als scherpzinnig zei:Ga naar voetnoot2. ‘Wie in Athene rechtschapen is, dient bijzonder rechtschapen te zijn,’ zo moet een karakter dat niet door zoveel verleidingen tot ondeugden kan worden aangetast, buitengewoon deugdzaam zijn. Omdat ik tegelijk door brieven en mondelinge loftuitingen van veel mensen die jou van huis uit kennen zeker weet dat jij met deze karaktereigenschappen bent uitgerust, kan ik niet anders dan je gelukwensen. Tegelijk heb ik zeer goede hoop dat jij jouw Friesland met je geschriften en handelwijze meer roem zult verlenen. Het is door zeer getalenteerde personen beroemd geworden. Want, om maar te zwijgen over mensen als Canter en Von Langen, wat is er goddelijker dan Rodolphus Agricola? Zijn roem werd overgenomen door Haio Herman, een veelbelovende jongeman die jou ooit de fakkel van deze roem zal overhandigen. Het doet mij genoegen dat Viglius,Ga naar voetnoot3. | |
[pagina 325]
| |
zoals je schrijft, deze loop met grote haast aflegt. Deze feiten bewijzen dat het niet volslagen ongegrond is wat men doorgaans zegt - namelijk dat Friesland de vruchtbaarste voortbrenger van talentvolle personen is, maar dat de genoegens van het leven verhinderen dat velen zich tot de hoogste deugd omhoog werken. Er is nauwelijks een andere ondeugd die slechter bij de muzen en Minerva past dan luxe en mateloosheid. Omdat ik begrijp dat voor jou niets aangenamer is dan de studie van de letteren, zul je, als het in jouw voordeel kan gebeuren, voor mij als de meest welkome gast komen. Je komt terecht bij een filosofische en ook, als jou dat meer aanstaat, bij een heilzame tafel. Heel wat mensen die eerder met hun gezondheid kampten heeft hij een betere gezondheid teruggegeven. In elk geval heeft - wat ik zou willen zeggen zonder dat Nemesis dit hoort - tot nog toe niemand van mijn tafelgenoten een ziekte opgelopen. Het zijn er altijd heel weinig. Ik doe dit alleen maar om tijdens de maaltijden en in de uren na afloop hiervan - meestal houd ik mij dan ver van inspannende studie, vooral na een maaltijd, tenzij noodzaak mij hiertoe dwingt - door het uitwisselen van verhalen aan de vervelende eenzaamheid te ontsnappen. Toch laat ik niet toe dat deze volledig vreemd aan de muzen zijn. Als je van deze groep deel wil uitmaken, zal ik mijn best doen dat je van dit verblijf bij mij geen enkele spijt krijgt. Als de omstandigheden iets anders adviseren, wens ik dat jij door deze brief, als ware het een wisselbrief, ervan overtuigd bent dat, ongeacht de plaats waar jij of ik verblijven, Erasmus een van degenen is en altijd zal zijn die jou van harte alle goeds toewensen. Niets zul je mij tevergeefs vragen, als het maar van die aard is dat ik het kan doen. Het ga je goed. Bazel, 12 november 1528 |