De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2045 Aan Maarten Lips
| |
[pagina 255]
| |
van geleerden enigermate; ik geef in elk geval toe dat ik aan mijn vriendschap met geleerden erg veel genoegen beleefde. Deze vreugde wordt door dat bittere medicijn flink getemperd. Wat als God - aangezien de diepteGa naar voetnoot1. van de goddelijke raadsbesluiten ondoorgrondelijk is - voor ons beider heil zorgt? Het mijne, zodat ik mij, gewaarschuwd door de terechtwijzingen van de mensen, volledig tot Christus wend; het hunne, zodat ze eindelijk gedwongen worden bij zinnen te komen, wanneer ze aan iedereen hun uitzonderlijke domheid en hun even grote boosaardigheid hebben laten zien?’ Ik verbaas mij erover dat die lieden zo weinig verstand of schaamte hebben en dat ze niet ophouden hetzelfde toneelstuk op te voeren, hoe vaak ze ook door alle verstandige mensen die hun mening gaven zijn weerlegd, op fouten betrapt, uitgelachen en uitgefloten. Wat geeft uiteindelijk die lieden zoveel zelfvertrouwen, behalve misschien de onkunde van het volk, de gewilligheid van de vrouwtjes en de schaarste aan geleerden en mensen die onpartijdig oordelen? Het is een prachtige rots waarop ze leunen, maar die rots is niet Christus van wie ze als broeders gezien willen worden. Zodra de Hieronymus met mijn verbeteringen was verschenen,Ga naar voetnoot2. hadden ze naast anderen ook de vrouw van een koningGa naar voetnoot3. ervan overtuigd dat de stijl van Hieronymus mij niet aanstond en dat ik mijn best had gedaan om wat hij met zijn woorden had geformuleerd, met mijn eigen bewoordingen smaakvoller weer te geven. Dwazer kan het niet. Alsof ik smaakvoller zou kunnen verwoorden wat Hieronymus heeft gezegd! Alsof ik zo dwaas ben dat ik meen me zoveel werk op de hals te moeten halen om iemands stijl te veranderen! Het waren niet de minsten die dit beweerden, maar de ene een dominicaan,Ga naar voetnoot4. de ander een franciscaanGa naar voetnoot5. en allebei bisschop. Ik geloof niet dat die lieden zich aan enig tekstbederf bij Hieronymus hadden gestoord, omdat ze niets van hem hadden gelezen. Wat voor dwaze dingen riepen sommigen vanaf de preekstoel tot het volk, toen het Nieuwe Testament was uitgekomen: dat er iemand was verschenen die verbeteringen aanbracht in het Magnificat,Ga naar voetnoot6. het Onze Vader, het Evangelie van Johannes. Wat waren ze toen met zichzelf ingenomen! Hoe vierden ze hun overwinning! Terwijl ze zich ondertussen bij alle geleerden en alle mensen met gezond verstand belachelijk maakten. Met eigen oren heb ik hun lofprijzingen over mij gehoord. In Antwerpen | |
[pagina 256]
| |
hield de overste van de karmelietenGa naar voetnoot7. een preek in zijn klooster, een hoogleraar theologie. Dat was te zien aan zijn paarse bonnet. Hij kende trouwens geen woord Latijn, laat staan dat hij iets van de Heilige Schrift wist. Maar vanwege Pinksteren was er veel volk op de been. Toen hij daar even onkundig als suf hetgeen hij van dwaze compilaties had opgestoken voorlas, kreeg hij toevallig mij in het oog waarop hij me twee zonden voorhield die ik tegen de Heilige Geest zou hebben begaan. De ene was dat ik het Magnificat durfde te verbeteren, de andere dat ik had gezegd dat predikers hun thema niet begrijpen, omdat ze dat uit de Heilige Schrift halen die door de Heilige Geest is geopenbaard. Alsof er geen verschil is tussen de Heilige Geest en een monnik als hij, die je eerder een blok hout dan een mens had kunnen noemen. Je had ze moeten horen lachen daar! Niet alleen geleerde mensen maar ook een paar vrouwtjes die mij kenden, want ik woonde toen in de buurt.Ga naar voetnoot8. De aanleiding voor hem dat te zeggen was de volgende.Ga naar voetnoot9. Een paar dagen eerder had een wat oudere man van dezelfde orde vanaf dezelfde plek gepreekt. Het thema was i Petrus 4: ‘Wees bedachtzaam en waakzaam, zodat u kunt bidden’.Ga naar voetnoot10. Toen sprak hij, gebruik makend van zijn aantekeningen, uitvoerig over de deugd bedachtzaamheid, ook al staat er in het Grieks sôfronèsate, wat eerder ‘wees sober’ betekent. Want soberheid, het tegenovergestelde van luxe, en waakzaamheid die slaperigheid - de metgezel van luxe - uitsluit, passen bij het bidden. Dat had ik me laten ontvallen bij een maaltijd, zonder ergernis of vijandigheid. Want die oude man leek me allerminst een slechterik. Ik vond het alleen jammer dat hij niet meer taalkennis bezat. Wat moet ik je vertellen over de man die ten overstaan van een monarch en omringd door edelen, op zijn knieën en met beide handen ten hemel geheven, de vorst te hulp riep om de boeken van Erasmus te verbieden.Ga naar voetnoot11. Toen hem werd gevraagd aan te wijzen wat hij in mijn werk gevonden had dat met het geloof in tegenspraak is, telde hij met een ongelooflijke arrogantie op zijn vingers drie punten af: dat ik de lichamelijke opstanding zou ontkennen, dat ik afwijzend zou staan tegenover het huwelijk en niet veel minder afwijzend tegenover de eucharistie. Toen men hem om bewijs vroeg, haalde hij met dezelfde dwaasheid een passage uit i Korintiërs 15 aan:Ga naar voetnoot12. ‘Wij zullen allen verrijzen’, waarmee een passage uit i Tessalonicenzen 4 overeenstemt:Ga naar voetnoot13. | |
[pagina 257]
| |
‘Daarna zullen wij, die nog in leven zijn, die’ enzovoorts. Omdat ik daar een andere lezing laat zien zonder dat ik er een volledig veroordeel, concludeerde dit wonder van redeneerkunst dat ik de opstanding ontken, als de mensen die de laatste dag meemaken terwijl ze nog leven, zonder tussenkomst van de dood onsterfelijk zouden worden. Toen hij in de argumenten van de geleerden verstrikt raakte, antwoordde hij om zich eruit te redden dat de apostel Paulus in het Hebreeuws aan de Korintiërs had geschreven. Deze uitspraak werd door velen met gelach ontvangen, maar door de koning, uiterst zachtmoedig is hij is, met medelijden; hij schaamde zich voor zijn beschermeling, terwijl die zich niet voor zijn gedrag schaamde. En dit was niet zomaar iemand, maar een hoogleraar in de theologie die tegenwoordig zelfs bisschop is. In deze tijd heeft overmoed zoveel meer succes dan wijsheid. Er was een ander die erg veel op hem leek, in de ogen van velen een groot theoloog, naar zijn eigen oordeel de grootste, en geen onbelangrijke steunpilaar van de kerk.Ga naar voetnoot14. Hij had al een hele tijd luidkeels in het openbaar tegen mijn Nieuwe Testament geprotesteerd door te zeggen dat het laatste uur voor de kerk had geslagen, en dat de antichristen en hun voorhoede waren gekomen. Toen het tot een gesprek kwam waarbij geen ooggetuigen aanwezig waren, vroeg ik hem om als er iets in het Nieuwe Testament stond waaraan hij zich ergerde, dit mij te laten zien. Toen hij niets zei, bleef ik aandringen, waarop deze bescheiden man uiteindelijk antwoordde dat hij mijn Annotationes nooit had gelezen. Precies wat iedere Nomentanus of BalatroGa naar voetnoot15. gezegd zouden hebben. Iets bescheidener dan hij was iemand anders die ook een hogere positie had.Ga naar voetnoot16. Deze had mijn Annotationes herhaaldelijk zonder enig voorbehoud als een geleerd en gelovig werk goedgekeurd. Toen ik hem later verweet dat hij op dat moment de valse aanklachten van Lee goedkeurde, terwijl hij mijn werk van kaft tot kaft, zoals men zegt,Ga naar voetnoot17. had gelezen en het al die tijd zonder enig voorbehoud had goedgekeurd, antwoordde deze gewichtige persoon dat hij het wel had gelezen, maar niet zó zorgvuldig. Dezelfde man had me in een volgepakte collegezaal op een heel hatelijke manier bekritiseerd, zij het zonder mij bij naam te noemen, maar wel op zo'n | |
[pagina 258]
| |
manier dat iedereen voelde wie hij aanviel. Toen ik hem er onder vier ogen naar vroeg, bezwoer hij me plechtig dat ik de laatste persoon was die hij had bedoeld en dat hij alleen wat bedenkingen had bij mijn De matrimonio. Toen wij daarover van gedachten wisselden, gaf hij toe dat telkens wanneer ik in het Encomium matrimonii het woord coelibatum (‘ongehuwde staat’) gebruikte, hij dat interpreteerde als een kuis en maagdelijk leven. Ook bekende hij dat hij bij het lezen van de titel Declamatio dacht dat het om een preek ging die men in de kerk houdt.Ga naar voetnoot18. Ik vroeg hem of hij het eerlijk vond dat ik van ketterij werd beschuldigd, als sommigen van hen geen Latijn kenden. Besmuikt lachend zweeg hij. Je weet denk ik wel op welke mensen ik doel. Je weet ook heel goed wie Bucenta is.Ga naar voetnoot19. Naast andere stommiteiten die hij er tijdens een persoonlijk gesprek in grote hoeveelheden uitflapte, vond hij het onverdraaglijk dat ik in een van de Annotationes over Thomas van Aquino had geschreven dat die talentvolle man het niet verdiende dat hij in die tijd had geleefd. Ik bedoelde het natuurlijk als compliment: zo hij zich ergens vergiste, rekende ik het zijn eeuw aan. Maar hij, een theoloog zonder kennis van de taal, dacht dat ‘niet verdienend’ wordt gezegd van iets dat verfoeilijk is. Wat je hier hoort, is een nieuw soort gevolgtrekking: Bucenta bezit geen kennis van de taal; dus lastert Erasmus de heilige Thomas. Dezelfde man had een kanttekening gemaakt bij een passage waarin ik met een vergelijking de ernst van kwaadwillige kritiek accentueer, die hetzelfde effect heeft als een lasterlijk pamflet, ja, zelfs nog kwetsender is. Hij geloofde dat ik aan lasterlijke pamfletten mijn goedkeuring gaf. Alsof iemand overspel zou goedkeuren, wanneer hij dit om het te accentueren met moord vergelijkt.Ga naar voetnoot20. Ook had hij een opmerking gemaakt over een passage waarin ik de zienswijzen van de kerkvaders citeer die aan de maagd Maria een feitelijke zonde lijken toe te schrijven, en daaraan toevoeg: ‘en wij maken haar helemaal vrij van elke zonde’.Ga naar voetnoot21. Daarmee geef ik natuurlijk aan dat de mening van sommige moderne schrijvers sterk verschilt van die van de kerkvaders. Maar hij dacht dat ik namens mezelf had gezegd dat de maagd vrij was van de erfzonde, en stond op het punt dat tot mijn dwalingen te rekenen. Hij heeft er toen ook andere, nog dommere dingen uitgeflapt, waarvan de vermelding bij mij weerzin opwekt. | |
[pagina 259]
| |
Hij zon op wraak, maar zijn pen was niet scherp genoeg. Dus begon hij Vergilius, Juvenalis en de Margarita poeticaGa naar voetnoot22. te lezen om aan de hand daarvan zijn stijl te verfijnen. Daarbij kreeg hij drie helpers. Met vereende krachten hebben ze een voortreffelijk werk afgeleverd. Hij popelde om het uit te geven, maar de vicaris van zijn orde gaf geen toestemming. Uiteindelijk publiceerde hij het ezelsjong clandestien onder een pseudoniem.Ga naar voetnoot23. Het was een klein geschrift, het domste, saaiste en waanzinnigste dat je je kunt voorstellen, maar ik telde er zeventig overduidelijke leugens.Ga naar voetnoot24. Ik weet heel goed wie de auteurs waren. Van een van hen, Cornelis van Duiveland, stuurden vrienden mij een lange brief die hij aan Lee had geschreven. Daarin wordt het mysterie van deze volkomen dwaze zaak onthuld. Omdat de drukker een groot risico liep en het stadsbestuur de verkoop van die boekjes had verboden, stuurden ze er enkele dominicanen bepakt en bezakt op uit om ze in het geheim hier en daar te verkopen. Is dat geen prachtige daad die bij zo'n heilige orde past? Nadat ze hun taak hadden volbracht zijn ze snel verdwenen, de een naar Zeeland, een ander naar Gelderland, een derde ik weet niet waarheen. Alleen de rabbijn bleef waar hij was; wel is hij niet veel later voorgoed heengegaan.Ga naar voetnoot25. Eén grote daad was immers voor een onsterfelijke reputatie voldoende. Deze man die zulke dingen bedacht was mij vooral vijandig gezind omdat ik zijn orde niet gunstig gezind was, terwijl hij zelf natuurlijk een groot sieraad daarvan vormde. In Brugge ging een suffragaanbisschopGa naar voetnoot26. een uur lang tegen Luther en Erasmus tekeer, natuurlijk met de bedoeling dat het volk zou veronderstellen dat wij een overeenkomst hebben. Het volk zou dat doen, als het niet door zoveel voorbeelden van henzelf had geleerd komedianten niet zonder meer te geloven. Aangezien dit hem goed was afgegaan, greep hij de gelegenheid aan toen de dekenGa naar voetnoot27. van zijn kerk afwezig was: hij kreeg zijn tafelvriend, de voorzanger,Ga naar voetnoot28. zover dat hij weer mocht spreken en vanaf de preekstoel waagde hij het openlijk te zeggen dat er in mijn boeken bepaalde ket- | |
[pagina 260]
| |
terijen staan. Toen hij van de preekstoel afdaalde, werd hij door een bijzonder geleerd man opgevangen, destijds raadpensionaris van die stad, nu opgeklommen tot nog grotere waardigheid.Ga naar voetnoot29. Hij drong er bij de suffragaanbisschop op aan in elk geval een van die passages te noemen, terwijl die allerlei uitvluchten zocht. Hoe denk je dat hij zich eruit gepraat heeft? Zoals narren dat meestal doen, zei hij dat hij geen van mijn pennenvruchten had gelezen. Hij zei dat hij alleen van plan was geweest de Zotheid te lezen, maar dat hij daar zo'n diepgaande latiniteit was tegengekomen (dat waren zijn woorden), dat hij bang was dat ik in een of andere ketterij zou kunnen vervallen.Ga naar voetnoot30. Zodra de Epistolae Obscurorum Virorum waren uitgekomen,Ga naar voetnoot31. werden ze met enorm applaus van monniken in Engeland door franciscanen en dominicanen ontvangen. Zij waren ervan overtuigd dat ze serieus waren uitgegeven om Reuchlin te beledigen en de monniken te steunen. En toen een bijzonder geleerd maar uiterst geestige man deed alsof hij zich nogal aan de stijl ergerde, stelden ze hem gerust. ‘Kijk niet naar huid van de stijl, beste man’, zeiden ze, ‘maar naar de kracht van de gedachten.’ En ze zouden het vandaag de dag nog niet hebben doorgehad, als niet iemand er een brief aan had toegevoegd had waarin hij de lezer erop wees dat de inhoud niet serieus is.Ga naar voetnoot32. Later kocht een dominicaner overste van een klooster in Brabant,Ga naar voetnoot33. onze doctor in de theologie die bij de vaderen bekendheid wilde krijgen, een stapel van die boekjes om ze als geschenk naar de leiders van de orde te sturen, zonder eraan te twijfelen dat ze waren geschreven om zijn orde te eren. Kan er een grotere stommeling bestaan?Ga naar voetnoot34. Maar in hun eigen ogen zijn ze de Atlassen van de wankelende kerk. Uit hun midden worden kenners van de geloofswaarheden van de kerk gekozen; zij zijn het die een uitspraak doen over de boeken van Erasmus, en naar hun oordeel zijn wij christenen of ketters. Uit diezelfde broederschap verscheen een ster onder de theologenGa naar voetnoot35. die trots verkondigde dat hij Erasmus in de houdgreep hadGa naar voetnoot36. en ontsnappen niet | |
[pagina 261]
| |
mogelijk was. ‘Hij heeft geschreven dat Hieronymus geen maagd was.’ zei hij, ‘Kijk! Hieronymus zegt zelf dat hij maagd was.’ ‘Waar dan?’ ‘In het boekje aan EustochiumGa naar voetnoot37. zegt hij: “Want ik prijs niet alleen de maagdelijkheid, maar ik bewaar haar ook”.’ Toen zei hij triomfantelijk: ‘Wat is duidelijker? Niemand bewaart wat hij heeft verloren.’ Terwijl Hieronymus met ‘bewaren’ bedoelde dat hij de bewaarmethode voorschrijft. Evenzo zeg je van iemand die in krijgskunde onderricht geeft, dat hij soldaten voorbereidt op een oorlog. Wat een bijval kreeg hij hiervoor van zijn tafelvrienden! Maar wat een gelach, wat een gesnuif, wat een gegrijns was er onder de geleerden! Er gaat geen dag voorbij of ze verzinnen dergelijke krijgslisten, waarvan jij er ook een aantal beschrijft. In een nabij gelegen deel van Frankrijk bleef een franciscaan met enorm luide stem tegen mij tekeergaan, in het openbaar, onder vier ogen, bij maaltijden en vanaf de preekstoel.Ga naar voetnoot38. In een behoorlijk lange brief deed ik mijn beklag bij hem,Ga naar voetnoot39. tegelijkertijd drong ik bij de vorst van die streekGa naar voetnoot40. erop aan de schaamteloze brutaliteit van de man in te tomen waarbij ik aangaf dat dit ook voor de rust in zijn gebied van belang was. In de brief die de prediker terugschreefGa naar voetnoot41. zwoer hij plechtig dat hij altijd alleen maar eervol over mij had gesproken. Tegenover een paar edellieden die zijn gescheld zo vaak met eigen oren hadden gehoord, beweerde hij hetzelfde. Maar de heilige kap van Franciscus bedekt zoveel van dit soort dingen. Vergelijkbaar was de onbeschaamdheid van een dominicaanGa naar voetnoot42. die in een beledigend voorwoord een zekere graafGa naar voetnoot43. had verguisd en met de meest vreselijke scheldwoorden tegen hem tekeer was gegaan. Omdat de vrienden van de graaf hem daartoe maanden, schreef hij eigenhandig een herroeping waarin hij zwoer dat hij nooit zoiets slechts over de graaf had gedacht, maar hem altijd voor een geleerd en gelovig man had gehouden. Maar in dezelfde herroeping herhaalde hij de woorden uit het voorwoord, die op niemand anders dan op de graaf konden slaan. Ik heb hier de herroeping liggen. Wil je in dit geval liever spreken van uitzonderlijke domheid of van meer dan schurkachtige schaamteloosheid? En toch was hij het licht van zijn orde, een uit- | |
[pagina 262]
| |
muntende kenner van geloofszaken en een onvergelijkelijke hoogleraar in de theologie. Wat denk je dat die gewone ordebroeders van hem zeggen en doen, voor wie ‘Hij heeft het zelf gezegd’Ga naar voetnoot44. volstaat? Daarom applaudisseren ze meteen, ze vallen hem bij en sluiten zich volledig bij zijn mening aan. Een Spaanse franciscaan, die als een geleerd en gelovig man bekend stond, kwam ook met punten aanzetten die hij uit mijn boeken had verzameld. Een ervan was meer dan ketters: ik had in het Enchiridion geschreven dat de apostelen de ware en eigenlijke (germana) theologie bezaten. Tegen het volk bulderde hij: ‘Wie,’ zei hij, ‘tolereert iemand die dat schrijft? Hij zegt dat ware theologie alleen in Duitsland is te vinden, hoewel het daar bijna overal wemelt van de ketterijen.’Ga naar voetnoot45. Hij onthulde nog een punt dat even gevaarlijk was. In de vijfde richtlijn had ik geschreven dat het niet belangrijk was met de kap van Franciscus te worden begraven en dat het habijt weinig zou helpen, als iemand niet diens leven had nagevolgd. Hij beweerde dat ik er dezelfde denkbeelden op na hield als Montanus, die ontkende dat voor gevallenen een terugkeer tot genade mogelijk was. Alsof een terugkeer tot de genade alleen door de kap van Franciscus mogelijk is. Of alsof het een kap is die een mens gezond verstand verschaft. Uit mijn Paraclesis veroordeelde hij de passage waar ik zeg dat ik zou willen dat alle vrouwtjes het evangelie en de brieven van de apostelen zouden lezen.Ga naar voetnoot46. Dat beschouwde hij als ketters, ook al bestaan er twee brieven bij van Johannes die aan een vrouw zijn gericht. Maar waarmee bewees hij dat het ketterij was? ‘Het is in tegenspraak met een voorschrift van Paulus,’ zei hij, ‘die in i Timoteüs 2Ga naar voetnoot47. schrijft: “Een vrouw moet zich stilzwijgend in alle onderdanigheid laten onderrichten”, enz.’ Alsof een vrouw thuis haar mond niet open mag doen. Het is toch zeker iets anders of een vrouw in de kerk spreekt dan wanneer zij thuis zwijgend iets leest! Deze coryfee van het franciscaanse volk had dertig punten in ongeveer dezelfde trant verzameld en publiek gemaakt. Nog niet zo lang geleden benaderde een dominicaner prior die onder de zijnen voor een geleerd man doorging, een artsGa naar voetnoot48. die bijzonder kundig is in het Grieks en Latijn en een sympathisant van mij, om hem met leugenachtige woorden van zijn belangstelling voor Erasmus af te brengen. Omdat de theoloog niets bereikte, maar de arts juist aanmoedigde om nog enthousias- | |
[pagina 263]
| |
ter over mij te denken en te spreken, vergat hij zijn geveinsde gematigdheid en begon hij zijn ware aard te tonen met de uitspraak dat de boeken van Erasmus niet door fatsoenlijke mensen gelezen dienden te worden, omdat ze allemaal wemelen van smerige beledigingen. Toen de arts om een voorbeeld vroeg, zei hij: ‘Lees het boek dat hij onlangs over het huwelijk heeft geschreven.’ ‘Wat staat daar dan in?’ ‘Hij noemt bisschoppen homoseksuelen en voegt eraan toe dat ze vier of vijf maîtresses hebben.’ Hierop begon de arts te lachen en zei: ‘U hebt nog eens goede ogen, omdat u in het boek zag wat ik niet heb gezien, hoewel ik het herhaaldelijk heb gelezen.’ Maar de theoloog was zeker van zijn zaak en zei: ‘Haal dat boek maar tevoorschijn, dan zal ik het laten zien.’ Het boek werd erbij gehaald en de passage aangewezen waarin ik betoog dat tegenwoordig iemand niet het priesterschap kan ontvangen, als hij zonder het te weten in plaats van met een maagd met een vrouw trouwde die geen maagd meer was, terwijl iemand die met zoveel hoeren omgang heeft gehad, niet alleen de waardigheid van het priesterschap, maar ook vier of vijf bisschopszetels ontvangt. Dit zijn mijn woorden: ‘Als iemand zo onvoorzichtig geweest is om in plaats van met een maagd met een vrouw die geen maagd meer is te trouwen, dan zegt men dat hij zijn lichaam met haar heeft gedeeld. Maar wie met zoveel hoeren omgang heeft gehad, heeft zijn lichaam niet met hen gedeeld en wordt, als hij wil, tot vier of vijf bisschopszetels toegelaten alsof hij purus ac putus (“zuiver en rein”) en zoals de Grieken zeggen teleios is.’ Verbaasd zei de arts: ‘Waar staat hier homoseksueel? En waar vijf maîtresses?’ Uiteindelijk stelde hij uit het antwoord van de man diens buitengewone dwaasheid vast. Net als Italianen noemen Spanjaarden een homoseksueel of mannelijke hoer doorgaans een putus, zoals zij prostituees putanae noemen. Maar de ouden noemen wat onbedorven is volgens de gewoonte van het oude recht purum putum. Want van putus komt het woord putare dat we gebruiken in de betekenis van purgare (reinigen). Ziedaar de homo. Maar waar zijn de vijf maîtresses? Hij was van mening dat episcopas afgeleid was van episcopus, zoals we dominas afleiden van dominus. Maar omdat het woord episcopatus (‘bisschopszetel’) geen Grieks of Latijns woord is, wilde ik liever het woord episkopè gebruiken dat Paulus bezigt.Ga naar voetnoot49. Degenen die met dat soort voorbeelden hun eigen domheid etaleren, klagen over mij dat ik hun gezag in de weg sta. Maar wat ik nu ga vertellen, is nog heel wat lomper. In een of ander dominicanenklooster deelde de prior onder zijn medebroeders mijn geschriften uit om daaruit fouten te verzamelen. Een van hen kreeg toevallig mijn Hiero- | |
[pagina 264]
| |
nymus-uitgave toebedeeld. De man die even onbekend met Hieronymus was als met Erasmus, begon zonder onderscheid wat hem aan Hieronymus en mijn commentaar niet beviel, te noteren. Hij had een enorme hoeveelheid fouten uit Hieronymus verzameld. Toen iedereen tijdens een bijeenkomst naar voren bracht wat hij had genoteerd, verwachtte hij veel lof omdat hij de meeste punten van allemaal aandroeg. Uiteindelijk merkte iemand met wat meer verstand, dat hij geen onderscheid tussen Hieronymus en Erasmus had gemaakt. En dus waren in plaats van de verwachte lof spot en hoon zijn deel. Maar toch heeft dit voorval geleerd dat men uit iedere rechtzinnige auteur meer dwalingen kan plukken dan uit mijn boeken, als iemand die met zulke bedoelingen benadert als zij dat bij mij doen. Ja, ik garandeer zelfs dat ik uit de brieven van de heilige Paulus valse beschuldigingen zal putten die heel wat waarschijnlijker zijn dan de beschuldigingen die zij uit mijn geschriften halen, als men slechts zijn roem en gezaghebbende naam wegdenkt. Moet ik hier het verhaal over de Britse theoloog nog een keer vertellen? In een bijeenkomst waar gediscussieerd werd over de vraag of het op grond van de Heilige Schrift geoorloofd is een ketter te doden, schreeuwde hij met de woorden van Paulus: ‘Een mens die scheuring maakt, moet gij na hem eenen andermaal terechtgewezen te hebben ontwijken.’Ga naar voetnoot50. Toen hij dezelfde passage bleef herhalen en de andere aanwezigen zich afvroegen wat hij bedoelde, begreep een wat snuggerder iemand dat hij een vergissing maakte: hij dacht dat devitare (ontwijken) hetzelfde was als e vita tollere (uit de weg ruimen). Hoe liep het af? Enkelen daar schaamden zich voor zulke beschamende dwaasheid bij een man op leeftijd en ook nog theoloog. Hierin vervallen zij die zonder kennis van de taal en zonder studie van de Heilige Schrift als theologen beschouwd willen worden. Wat ik nu ga zeggen, komt van een college met een zeer goede naam.Ga naar voetnoot51. Het staat op schrift, al is het nog niet uitgegeven. In mijn Colloquium met de titel SymbolumGa naar voetnoot52. noem ik de Vader gewoon de ‘schepper van alles’ en daarmee bedoel ik natuurlijk dat alleen hij het begin zonder begin is. Daaraan heeft mijn goede vriend de theoloog - zijn naam zal ik niet noemen - naar eigen goeddunken ‘van de dingen’ toegevoegd, terwijl ik had geschreven ‘van alles wat er is’. En daarbij wijst hij erop dat de drie personen onderscheiden zaken zijn, zodat ik me er niet uit kan praten. Vervolgens poneert hij dat ‘schepper’ en ‘oorzaak’ en vergelijkbare woorden bij hun correlaten een onder- | |
[pagina 265]
| |
scheid naar substantie of essentie verlenen, om nog niet te spreken van een onderscheid naar realiteit of persoon. Want zo formuleert hij het. Met een eerder geval onderbouwt hij het en vertelt dat een Parijse theoloog ten tijde van Gerson tot een openbare herroeping was gedwongen, omdat hij de Vader in een preek de ‘oorzaak van de Zoon’ had genoemd. Hij bedoelde evenwel niets anders dan dat de Zoon uit de Vader voortkomt, enz. En passant wil ik op het volgende wijzen: waarom durfde iemand die uit het woord ‘oorzaak’ een valse beschuldiging haalt, te zeggen dat de Zoon uit de Vader voortkomt, terwijl wij het ‘voortkomen uit’ strikt genomen aan de Heilige Geest toekennen? Maar ter zake. Welke godheid gaf hem te kennen dat het geen verschil maakt of je ‘schepper’ of ‘oorzaak’ zegt? Om maar niets te zeggen over het woord ‘oorzaak’ dat ik nergens heb gebruikt. Maar hij deinst voor het woord ‘oorzaak’ terug, alsof ‘begin’ of ‘oorsprong’ of enig ander woord strikt genomen bij goddelijke zaken past. En wat zijn die ‘vergelijkbare woorden’? Soms ‘begin’, ‘oorsprong’, ‘bron’ of iets dergelijks? In elk geval is het verzorgd Latijn om autor (‘schepper’) te zeggen, waaruit iets als uit een eerste bron voortvloeit. Ook de heilige Hilarius kent aan de Vader een gezag toe als iets wat hem eigen is, omdat in hem het belangrijkste en absolute principe van het begin is.Ga naar voetnoot53. En ook Augustinus deinst niet voor het woordje ‘schepper’ terug, als hij met de ariaan Maximinus discussieert. Want toen die zei ‘Wij aanbidden de Vader als de schepper’, legde Augustinus ‘schepper’ uit als ‘het begin van de Zoon en de Heilige Geest’.Ga naar voetnoot54. Lijkt het hier rechtvaardig van mij te zeggen dat ik oneerbiedig over God sprak, omdat die theoloog geen Latijn had geleerd en Hilarius en Augustinus niet had gelezen? Waarom zou ik hier de uitspraken van Christus en Paulus aanhalen die onder mijn naam zijn veroordeeld, terwijl ze in de Paraphrases op naam van iemand anders worden geciteerd? Hoeveel dwaasheden wijs ik aan in de geschriften die Lee, Zuñiga en Béda tegen mij hebben gepubliceerd! Hoeveel belachelijke beweringen, onwetendheden, boosaardigheden, valse aanklachten en leugens! Hoeveel godslasteringen ook, als iemand hen met dezelfde woorden klem zou zetten als waarmee ze valse aanklachten tegen mij vanwege bepaalde uitspraken bedenken. Hoewel zij dit alles zelf bepalen, nemen zij het mij kwalijk dat ze bij sommigen een minder goede naam hebben. Het is aan hen om voor hun roem te zorgen, maar ik zal voor zover dat in mijn vermogen ligt niet toelaten dat de glorie van Christus door wereldse begeerten wordt overschaduwd. We zullen ons pas dan waarachtig en op gelukkige wijze beroemen, als we ons op hem beroemen.Ga naar voetnoot55. Wat bereiken ze | |
[pagina 266]
| |
met dit soort ruzies, scheldpartijen, jaloezieën, oplichterijen, trucs, leugens en verdraaiingen anders dan dat ze hun eigen gezag dat het zwaarst zou moeten wegen ondermijnen? Dat ze de harten van hun toehoorders en lezers vergiftigen, terwijl ze hen tot godsdienstigheid zouden moeten aanzetten? Dat ze de christelijke eensgezindheid splijten, terwijl we zonder die eensgezindheid geen christenen zijn? Ik heb zo'n hekel aan dat soort conflicten dat ik liever bij alles het zwijgen er toe doe dan telkens weer als gladiator in de arena te verschijnen. Het is dat ik weet dat het goddeloos is de misdaad van goddeloosheid te bekennen, terwijl de gedachten niet naar goddeloosheid neigen. Ik ben vastbesloten mijn geweten te volgen en mijn ogen in deze stormachtige tijden niet van Christus af te wenden. Laat hij zelf op de afloop toezien. Als je mijn advies wilt opvolgen, moet je niet al te veel met dat soort druktemakers slaags raken om te voorkomen dat zij die gelukzalige rust van jou verstoren. Die wordt je gegeven door je verzaking aan deze wereld, de overdenking van de Heilige Schrift en de beschouwing van het hemelse leven. Moge de Heer Jezus je beschermen. Bazel, 5 september 1528 |
|