2032 Aan Krzysztof Szydłowiecki
Bazel, 27 augustus 1528
Gegroet. Wat u zo aantrekkelijk vindt aan mijn geschriften, stuit sommige mensen juist tegen de borst. Zij denken dat ik met mijn aanhoudende verheerlijking van de vrede de spot drijf met de eindeloos twistende vorsten. Weliswaar veroordeel ik niet iedere oorlog - want soms is het onvermijdelijk - en bespot ik geen enkele vorst, toch valt niet te ontkennen dat overal waar oorlog wordt gevoerd, door de ene partij of door de andere en soms aan beide kanten misdaden worden gepleegd. Maar God oordeelt over de harten en beweegredenen van vorsten, niet ik.
De briefGa naar voetnoot1. die ze daar bij u hebben laten drukken, leverde mij een behoorlijke vijandschap op, niet bij Ferdinand zelf - want er bestaat geen rechtvaardiger wezen dan hij - maar wel bij enkele aanzienlijken aan het hof van Ferdinand. En dat vanwege één woord, waarvan ik helemaal niet wist dat het er stond en waarmee ik Johan de titel ‘koning’ gaf, want een andere titel had ik toen niet.Ga naar voetnoot2. De brief van koning Sigismund,Ga naar voetnoot3. vol hoffelijkheid en godsdienstigheid, heb ik tot mijn grote blijdschap ontvangen en ook de giftGa naar voetnoot4. die mij in verlegenheid brengt. Zoals ik deze gift beslist niet verdiende, zo verwachtte ik hem ook niet.
De chaos van de oorlogen en de partijtwisten wordt met de dag erger. Ik koester geen enkele hoop meer op een einde van deze ellende, tenzij de leiders van de kerk samen met de monarchen hun persoonlijke verlangens opzij zetten en zich volledig aan de goddelijke wil overgeven. En tenzij het volk zijn leven betert en Gods toorn tot bedaren brengt, doordat het tot diens barmhartigheid zijn toevlucht neemt. Als de nieuwe sekten zo worden onderdrukt, dat de tirannie van niets ontziende monniken of van hen die uit naam van de paus in Rome tot nu toe deden waar ze zin in hadden, weer tot leven komt, zal dat