De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2030 Aan Andrzej Krzycki
| |
[pagina 222]
| |
Ik ben me ervan bewust hoeveel ik u vanwege uw inzet voor mij verschuldigd ben. Aangezien u dat weloverwogen doet, ben ik niet de enige die bij u iets verschuldigd is, maar ook de christelijke godsdienst en de klassieke letteren; om die verder te helpen span ik mij in, hoe gering mijn aandeel ook is. Uw neef Andrzej Zebrzydowski die bij mij in huis woont en bij mij aan tafel eet, is voor mij een vriendelijke en innemende huisgenoot. Ach, kon ik hem maar evenveel voordeel bezorgen als ik zou moeten en zou willen! Maar voor zover mijn gezondheid en veel te drukke werkzaamheden, die al mijn aandacht in beslag nemen, het toelaten onttrek ik me niet aan mijn plicht. Ik wijs hem de weg en ik geef hem de sporen, al rent hij uit zichzelf,Ga naar voetnoot4. en soms oefen ik hem in Latijnse conversatie. Hij spant zich op de renbaan van beide talen volop in, zodat er goede hoop is dat hij bij u zo zal terugkeren als wij tegelijk hopen. Ik ben voor hem een goede stimulator voor de letteren, maar nog veel meer een leraar in de eenvoud, want zo sober en eenvoudig is de levenswijze die hij bij ons krijgt. Hij respecteert mij als een ouder en verdrijft een groot deel van de sleur met zijn vrolijke en prettige omgang. En hij vertelde me waarom het geschenk niet was bezorgd. Maar ik vind dat u mij een kostbaar geschenk hebt gestuurd door mij uw zeer geliefde neef te sturen. Ik hoop dat hij even weinig spijt heeft van zijn reis hierheen als ik geniet van zijn gezelschap! De ramp in HongarijeGa naar voetnoot5. doet me verdriet, al schreef Bernhard,Ga naar voetnoot6. bisschop van Trente en grootkanselier van koning Ferdinand, mij onlangs dat de zaken zo succesvol verlopen dat er duidelijk een gunstige goddelijke macht aanwezig is. Maar welk gebied wordt tegenwoordig niet geteisterd door oorlogsgeweld! Met de dag groeit de verbolgenheid van de vorsten. En we erkennen niet dat God op ons vertoornd is. Men zegt dat de paus in Nice verblijft - een kustplaats in Savoye. Ze beweren dat hij tussen de Fransen en de keizer vrede probeert te stichten. Ik hoop dat hij hier in elk geval de hoogste pontifexGa naar voetnoot7. is, of beter gezegd de grootste en de machtigste. Maar men gehoorzaamde Julius graag toen hij de oorlog verklaarde,Ga naar voetnoot8. en ik vrees dat men aan de roep om vrede van deze paus niet evenveel gevolg geeft als hij inderdaad bezig is met wat men beweert. De briefGa naar voetnoot9. die ik aan koning Sigismund had geschreven en die in druk is | |
[pagina 223]
| |
uitgegeven, leverde mij vanwege één klein woordje aan het hof van Ferdinand behoorlijk wat vijandschap op. Want toen ik JohanGa naar voetnoot10. noemde, voegde ik ‘koning’ aan zijn naam toe. Ik wist niet dat het in mijn brief stond en totdat ik de oorspronkelijke versie had geraadpleegd, kon ik niet geloven dat het zo was. Ik merk nu dat sommigen zich aan mij ergeren, omdat ik overal deze oorlog vervloek en tot vrede aanspoor. Dat we in zo'n grote ellende zelfs niet meer mogen klagen, ontbrak natuurlijk nog aan de rampen die ons overkomen. Dan kom ik nu aan bij uw Geta wie nog weer een geschenk afhandig wordt gemaakt.Ga naar voetnoot11. Ik vrees dat als de storm van deze gebeurtenissen gaat liggen, de zogenaamde annaten worden verdubbeld. Ze benadrukken dat ze voor drie jaar waren afgesproken, terwijl het een zware last is voor de kerken en zelfs een ramp voor degene voor wieGa naar voetnoot12. de annaten worden geregeld. Want hij zou vredelievender en meer op gepaste wijze optreden, als hij geen middelen had om zijn lijfwachten en gewapende troepen te betalen. Maar zolang bijna elke bisschop zijn eigen zaken regelt, wordt met het algemeen nut weinig rekening gehouden. De stortvloed van menselijke besognes voert echter veel van dit soort dingen met zich mee, die men eenvoudiger kan afkeuren dan verbeteren. De koning zal ik schrijven, al is het maar weinig. Zoals u hem met uw woorden tot deze vrijgevigheid heeft aangezet, zult u vast wel bereid zijn hem uit mijn naam te bedanken, mocht mijn brief niet met de grootte van het geschenk of met mijn gevoelens overeenstemmen. Moge de Heer uwe hoogheid ongedeerd bewaren, zeer geëerde bisschop. Bazel, 26 augustus 1528 |
|