De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
Desiderius Erasmus uit Rotterdam groet de geleerde lezersIk vrees, beste lezer, dat sommigen betrouwbaarheid en standvastigheid bij mij missen, omdat ik nu een grotere uitbreiding heb aangebracht dan ooit tevoren, ook al beloofde ik bij de vorige uitgave dat deze de laatste zou zijn.Ga naar voetnoot1. In vertrouwen op deze belofte hebben sommigen de Adagia uitgegeven, zeker niet onzorgvuldig en zonder succes, en hopelijk ook met winst voor hen! Ik gun immers allen die de letteren met hun inzet helpen, van harte hun voordeel, als winstbejag maar niet betrouwbaarheid en zorgvuldigheid die we de wetenschap verschuldigd zijn uitsluit. Want uitgevers die kosten vermijden door geen geleerde corrector in dienst te nemen en ons boeken van oude schrijvers aanbieden die op een bedroevende manier bedorven, verminkt, aan stukken gescheurd en misvormd zijn, verdienen naar mijn mening een zwaardere straf dan mensen die heiligdommen ontwijden en plunderen. Nu bent u benieuwd met welk excuus ik mij uit deze zaak red. Moet ik soms met AgesilausGa naar voetnoot2. antwoorden: ‘Als het juist is, heb ik het beloofd. Als het onjuist is, heb ik het gezegd’, en moet ik ontkennen dat wat voor de wetenschap nutteloos is, juist is? Ik ben immers niet zo schaamteloos om met rechtsgeleerden te zeggen: ‘Uit een eenvoudige belofte ontstaat geen rechtszaak.’Ga naar voetnoot3. Of moet ik me verontschuldigen met het spreekwoord ‘Een tweede keer beter’,Ga naar voetnoot4. waarbij ik ontken dat een wijze het voor hemzelf niet als een schande beschouwt, als hij een keer onder de gegeven omstandigheden zijn plan verbetert? Ik zal het eenvoudig houden: ik erken mijn fout, ik probeer van de beschuldiging van onbetrouwbaarheid af te komen. Toen ik beloofde dat die editie de laatste zou zijn, sprak ik naar waarheid, ook al heb ik niet de waarheid gesproken. Want ik zei wat ik in mijn hart voelde, en ik dacht dat het inderdaad zo zou zijn. Maar toen GalenusGa naar voetnoot5. en veel andere auteurs die tot nog toe niet waren uitgegeven, het licht zagen en de | |
[pagina 209]
| |
hoop bestond dat anderen direct daarna zouden verschijnen, veranderde ik algauw van mening; niet voor mijn eigen voordeel - want mij levert het niets op - maar voor het algemeen belang van de wetenschap. Want het maakt een groot verschil of je de spreekwoorden plukt uit de tuinen van de auteurs zelf waar ze zijn ontstaan, of uit verzamelbundels, zonder enige context en soms misvormd, zodat je vaak de betekenis en het gebruik niet kunt achterhalen. Maar als de auteurs worden uitgegeven, is het dan onverstandig om wat ontbreekt uit hun werk aan te vullen, wat onduidelijk is uit te leggen en wat corrupt is te verbeteren? Ik vind van niet. U zult zeggen: ‘Die konden toch hun eigen bijlage krijgen?’ Dat konden ze, en dit zou voor geleerden voordeliger zijn. Gold dat ook maar voor de drukkers! Het belang van alle wetenschappen moet echter zwaarder wegen dan persoonlijke winst, als voor beide niet in gelijke mate kan worden gezorgd. Zodra ik het bericht ontving dat het werk in Lyon werd gedrukt,Ga naar voetnoot6. heb ik mijn best gedaan deze uitgave tot volgend jaar op te schorten. Maar in de drukkerij van Froben waren de voorbereidingen al zo ver gevorderd dat de zaak niet zonder aanzienlijk verlies kon worden uitgesteld. Ik heb geen reden op winsten van anderen jaloers te zijn, want ik ben hier geen pottenbakker.Ga naar voetnoot7. Maar er was geen eerlijkere geest dan die van Johann Froben, hoewel hij een enkele keer aan ongepaste aansporingen van enkele lieden gevolg gaf.Ga naar voetnoot8. In deze geest volgde Hieronymus Froben hem op: zoals hij zijn vader toen die nog leefde een groot deel van het werk vaak uit handen nam, zo torst hij nu het hele gewicht van de drukkerij op zijn schouders. En wel met zo'n betrouwbaarheid, waakzaamheid en vrome liefde voor de wetenschap, dat u niet alleen Johann Froben niet zult missen, maar ook merkt dat de ijver van die voortreffelijke oude man als het ware in zijn zoon is verjongd. Als iemand mij nu in het nauw brengt met het bekende gezegde: ‘Het is voor een wijze een schande te zeggen: “Daar had ik echt niet aan gedacht”’,Ga naar voetnoot9. dan vergeef ik mezelf met evenveel woorden: ‘Ik ben niet een van die helden’.Ga naar voetnoot10. Als ik de drukkers heb gekalmeerd, die toch minder verontwaardigd dienen te zijn, omdat degene die hen rijk maakt zelf zijn verhuizing al voorbereidt,Ga naar voetnoot11. denk ik dat de geleerden niet meer verbolgen op mij zullen zijn dan welgema- | |
[pagina 210]
| |
nierde gasten meestal op hun gastheer, als die zijn gasten eens als volgt toespreekt: ‘Geniet van wat klaar staat, verwacht daarna niets,’ en vervolgens fazant of gebak voorzet, vooral omdat niemand wordt gedwongen te eten, als hij niet wil. Maar naar mijn mening dient degene die aan mijn tafel wordt ontvangen, wat eerlijker te zijn dan daar, omdat daar het bedrog tot luxe bijdraagt en hier mijn bedrog de wetenschap bevordert. Ik wil mij intussen ter verdediging van mijn zaak niet beroepen op het bijzondere karakter van dit onderwerp, dat met dagelijkse lectuur als het ware gevoed wenst te worden en te groeien. Als de meest voortreffelijke schrijvers zichzelf dit bij ieder onderwerp toestonden, en dat in tijden waarin men met de hand geschreven boeken alleen tegen een hoge prijs kon kopen, waarom zal ik mij in mijn Adagia niet hetzelfde toestaan in deze tijd waarin boeken misschien voor minder worden gekocht dan wellicht gunstig is voor de wetenschap? Al had ik dat wel gezegd, het was niet de laatste uitgave. Misschien zal dit de laatste zijn, maar dat durf ik niet te garanderen.Ga naar voetnoot12. Ik heb anderen zo bedrogen, dat ik nu mijzelf niet geloof. Het ga u goed. Bazel, 13 augustus 1528 |
|