De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
2021 Van Germain de Brie
| |
[pagina 204]
| |
deden, omdat in dat werk veel passages voorkomen die niet bij iedereen in de smaak vielen, maar vooral omdat Budé was beledigd (want zo spraken zij erover). Om gemakkelijker vast te stellen dat ik het met hen eens was, maakten dezelfde mensen het oordeel dat jouw Nosoponus over mij veldeGa naar voetnoot5. zo vijandig mogelijk. ‘Hou op,’ zei ik, ‘jullie letten in de Ciceronianus niet op datgene waar jullie voor alles op hadden moeten letten, namelijk dat Erasmus een andere mening heeft wanneer Nosoponus aan het woord is, en eveneens een andere mening wanneer Bulephorus spreekt.Ga naar voetnoot6. Bovendien was het in dat hele werk niet uitsluitend de bedoeling van de auteur om de ciceroniaanse welsprekendheid te hekelen (want zoiets zou iemand hebben gedaan die volledig gestoord is), maar om het bijgelovige verlangen naar Cicero's stijl van enkele lieden - juist iets waarvan wij zien dat niemand van de ouden zich hierom bekommerde - uit te lachen en af te wijzen. Erasmus heeft, als mijn oordeel mij niet bedriegt, dit onderwerp succesvol behandeld en zo op de manier van Cicero, dat wil zeggen met groot vakmanschap, een even grote welsprekendheid en niet mindere rijkdom aan woorden. Dat zal iedereen vaststellen die tot nog toe zo verstandig en volhardend is geweest dat hij liever de Ciceronianus zelf eerst zorgvuldig in zijn geheel wilde lezen, dan er een uitspraak over te doen na hem nauwelijks te hebben gelezen. Want wat is dat, verduiveld, voor een verkeerde instelling en een onjuiste manier van oordelen! En dan bedoel ik niet om te veroordelen wat je niet goed hebt begrepen (want dat is nog een tamelijk licht vergrijp), maar wat je helemaal nooit hebt gelezen en wat je ook niet van plan bent ooit te lezen!’ Want ik herinnerde me, beste Erasmus, dat velen al eerder vooral bij het veroordelen van je andere geschriften door dezelfde roekeloosheid van het rechte pad zijn afgedwaald. Vervolgens kan ik hier niet alles wat ter verdediging van jouw zaak door mij te berde is gebracht, met jou doornemen en dat wil ik ook niet. Maar wat het uiten van mijn gevoelens voor jou betreft: door mijn weerleggen van hun opvattingen is mijn genegenheid voor jou toch niet groter geworden dan zij eerder was, maar wel mijn ijver om mijn genegenheid te tonen. Want hoewel het leek alsof ik niets meer aan mijn sympathie voor jou kon toevoegen, heb ik toch, toen er onder mijn landgenoten vanwege de uitgave van de Ciceronianus zo'n ophef was ontstaan, niet met meer toewijding, maar feller, openlijker en duidelijker jouw eer verdedigd. Uiteindelijk heb ik je zo verde- | |
[pagina 205]
| |
digd, dat ik nu zelf een verdediger nodig heb om mijn zaak bij die lieden te bepleiten. Want ik word door hen voor het gerecht gedaagd, omdat ik te veel op de hand van Erasmus ben. Thomas Lupset,Ga naar voetnoot7. een vriend van ons beiden, kan voor mij in deze zaak een zeer betrouwbare getuige bij jou zijn. Zelf staat hij met mij vastberaden aan jouw kant en vindt het buitengewoon onaangenaam dat jouw goede naam om een dergelijke kwestie hier zoveel schade heeft opgelopen. Maar om op hun uitlatingen en klachten terug te komen: toen ik hen hoorde spreken, zette onze lange vriendschap mij in ieder geval ertoe aan ervoor te zorgen dat ik bij niemand de verdenking zou wekken dat ik door het bovengenoemde oordeel van jouw Nosoponus over mij was beledigd. Dezelfde ophef of liever de animositeit bracht mij eveneens ertoe te voorkomen dat iemand dacht dat mijn grote sympathie voor jou minder was geworden. Want ik besefte sowieso dat mijn karakter zo is ingesteld, dat ik alleen bij mezelf te rade ga zonder mij te bekommeren om of te streven naar de lofprijzingen van anderen. Want wij zijn ons ervan bewust hoeveel groter het genoegen is, wanneer je de vruchten van je talent en eruditie bij je eigen geweten neerlegt dan wanneer je dat bij je reputatie doet. Welnu, mijn meest dierbare Erasmus, zoals jij door mij bij anderen bent verdedigd, breng ik nu enkele beschuldigingen tegen je in (zowel het feit dat ik iedereen alles durf te zeggen als mijn uitzonderlijke en buitengewoon grote genegenheid voor jou maken dat ik mij dit recht tegenover jou toesta) en klaag ik jou dus om verschillende redenen bij jezelf aan. Omdat ik vind dat jij je wat onnadenkend tot de vergelijking waar het hier over gaat hebt verlaagd, zou het mijn wens zijn dat je dit zelfs ten koste van mijn eigen reputatie weer had goedgemaakt en Budé's naam in jouw Ciceronianus helemaal achterwege had gelaten, of dat je apart had laten weten hoe je over Budé denkt, of dat je hem liever met een andere willekeurige man dan Bade had vergeleken. Want die ene vergelijking bracht bij ons allen zoveel aanstoot teweeg dat zij de harten van velen die jou welgezind waren, van sympathie voor jou heeft beroofd, omdat ze menen dat het vergelijken van Budé en Bade zoiets is als wanneer iemand dit met Achilles en Thersites zou doen.Ga naar voetnoot8. Dat is de mening over Budé die zij zich eensgezind hebben gevormd en zo denken ze ook over Bade. Desondanks kreeg ik, toen ik er voor het eerst met Budé over sprak, niet de indruk dat hij zich iets van dit hele verhaal aantrok. Budé is immers zo verstandig en grootmoedig dat hij al zijn zaken volgens zijn geweten beoordeelt en niet om roem te vergaren. Hij haalt de beloning voor zijn wetenschappelijke werken niet uit de woorden van deze | |
[pagina 206]
| |
of gene, maar uit de werken zelf. Toch zijn er mensen die me vertellen dat hij zich nu hierdoor wat beledigd voelde, maar omdat ik de man al lang niet meer heb gezien, kan ik daar geen volledige zekerheid over krijgen. Hoewel ik zeker niet denk dat je de gevoelens van velen als een juist oordeel moet beschouwen, zou ik toch niet ontkennen dat je aan de mening van de mensen wel een kleine concessie moet doen. En dat vooral omdat ik zie dat jullie als grote redenaars er doorgaans zorgvuldig naar streven, dat jullie redevoering in de harten van het luisterende volk vriendelijk wordt opgenomen, en dat jullie liever applaus, bijval en soms ook goedkeuring van het volk willen ontvangen dan gefluit en gelach. Dus denk ik dat het jouw reputatie bij mijn landgenoten goed zal doen, als jij door de passage over Budé te veranderen, een bijlage aan het werk toe te voegen, of een briefGa naar voetnoot9. aan deze of gene te schrijven en die vervolgens uit te geven, ervoor zorgt dat voor mijn landgenoten het volgende ruimschoots wordt bewezen (en ik zou willen dat hetgeen voor mij en zelfs voor Budé om wie het hier alleen gaat, meer dan voldoende is bewezen, ook voor iedereen gold): namelijk dat jij Budé om zijn roem niet benijdt. Want ik ben zonder meer ervan overtuigd dat jij hem helemaal niet benijdt (want jullie zijn elkaars gelijken, maar wie benijdt, is de mindere), en dat toen je Budé en Bade tegelijk ter sprake bracht, jij je niet over de geleerdheid van Budé en in het bijzonder zijn welsprekendheid hebt uitgesproken. Veel mensen hebben dit verkeerd uitgelegd zoals velen jouw oordeel verkeerd uitlegden (want ik zou niet willen beweren dat ze dit met boze opzet deden). Het strekt jou tot eer, wanneer degene die jij evenaart zo groot mogelijk lijkt. Dat lijkt me de stand van de hele kwestie te zijn. Jij moet maar zien of deze zaak voor de rechter gebracht en behandeld of liever ingetrokken moet worden. Want ik wilde je deze dingen op een eenvoudige en vriendelijke manier schrijven, omdat het gerechtvaardigd was dat jij op grond van onze wederzijdse genegenheid niet alleen mijn verdediging van jouw zaak, maar ook mijn advies hierover te weten kwam. Ik vond immers dat ik niet alleen gehoor moest geven aan mijn genegenheid voor, maar ook aan mijn oordeel over jou. Want ik zag dat ik niet zo zeer in aanmerking moest nemen wat jij als een voortreffelijk iemand in deze situatie goedkeurde als wel wat altijd jouw goedkeuring zou krijgen. Het is nu aan jou, beste Erasmus, om even eenvoudig en vriendelijk terug te schrijven of je mijn advies wilt opvolgen of het liever afwijst. Als je vindt dat ik een verkeerde raadgever ben, licht dan alsjeblieft de reden van mijn vergissing toe. Want ook al ben ik bereid in elke zaak en op elke plaats voor jouw gezag te wijken, toch ben ik van mening dat het juister is in deze zaak, | |
[pagina 207]
| |
waarin emotie bij mij minder van belang kan zijn dan bij jou, voor een argument van je te zwichten dan voor je gezag. Desondanks vertrouw ik erop dat je je volledig bij mijn mening zult aansluiten en ervoor zorgt dat ik geen spijt zal hebben van het geven van advies en jij niet van het aanvaarden daarvan. Wat de verordeningGa naar voetnoot10. betreft die jij in je laatste briefGa naar voetnoot11. noemt, wat kan ik hier anders over zeggen dan dat jouw vijanden met deze verordening wilden vaststellen dat jouw geschriften voor oude mensen en niet voor de jeugd zijn bedoeld, nadat ze hadden bepaald dat alleen kinderen van het lezen hiervan afgehouden moesten worden. Maar nu in alle ernst, en het is beslist geen grap: ik heb in ieder geval medelijden met de schrijvers van tegenwoordig, want ik zie dat het voor hen om gevaar voor hun goede naam en soms voor hun leven te voorkomen niet voldoende is dat zij zich bedachtzaam tot het schrijven hebben gezet, als zij niet overal ook redelijke lezers hebben gekregen. Zij boeten duidelijk voor andermans kwade wil of dwaasheid of eerder voor allebei. De herinnering aan deze onwaardige behandeling, die telkens weer bij mij opkomt, maakt, zeer geleerde Erasmus, dat ik, als ik voortdurend overdenk waar ik mij van de grond kan optillen, soms toch de moed verlies en mij voorneem de rest van mijn leven aan HarpocratesGa naar voetnoot12. te wijden en mijzelf eeuwige stilte op te leggen. Maar hierover een andere keer meer. Jouw slechte gezondheid maakt me erg ongerust, en wel het meest (ik vlei je nu helemaal niet, Erasmus) omdat ik denk dat niet één persoon, maar juist de letterenstudies en alle humaniora in één persoon een zeer groot gevaar lopen. En dus bid en smeek ik je, dat je mijn ongerustheid wegneemt door me vaak te schrijven en dat je zeer nauwgezet en zorgvuldig voor je gezondheid zorgt. Dit zal voor alle geleerden profijt opleveren en voor mij aangenaam zijn. Maar nu maak ik er een einde aan om de standaardlengte van een brief die ik al heb overschreden, niet nog langer te maken. Behalve wanneer jij een even lange brief terug schrijft, als je daartoe tenminste in verband met je gezondheid in staat bent, kun je van mij voortaan alleen maar heel korte brieven verwachten. Vanuit mijn tuinen in Gentilly, 12 augustus 1528 |
|