De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
2008 Aan Caspar Ursinus Velius
| |
[pagina 179]
| |
len. Vives reken ik bijna tot die groep.Ga naar voetnoot7. De Fries Haio Herman heeft niets gepubliceerd en ik heb niets van hem gezien behalve een paar brieven aan mij, waarvan je terecht schrijft dat er niets aangenamer is.Ga naar voetnoot8. Sauermann had ik zeker ter sprake gebracht, als ik aan hem had gedacht. Ik wist niet of Brassicanus nog onder de levenden was. Ook heeft hij niets noemenswaardigs uitgegeven voor zover ik althans weet. Wat kan ik er verder nog over zeggen? Het was dwaas van me om zoveel personen te noemen, maar het zou veel dwazer zijn geweest als ik had beoogd de indruk te wekken dat ik zelfs geen middelmatige en onbetekenende personen had overgeslagen. Bij sommigen heb ik toch iets van mijn genegenheid laten zien. En toen ik hierover nadacht, of nee, toen het al werd gedrukt, kwam Heinrich Eppendorf hierheen met vreselijke dreigementen. Ik wist dat het niets te betekenen had. Toch kon ik Beatus en Baer hiervan niet overtuigen, totdat ze het Thrasogedrag van de man zelf uit eigen ervaring meemaakten.Ga naar voetnoot9. Ik vrees dat in Wenen hetzelfde gebeurt als in Neurenberg: er zijn professoren voor veel geld aangenomen, maar toehoorders zijn er niet. En door een noodlottig iets verspreiden degenen die de humaniora doceren, iets van het lutheranisme. Maar daar heb ik Johannes Fabri al over ingelicht.Ga naar voetnoot10. Wil je Gabriel SauciusGa naar voetnoot11. vriendelijk en met aandacht de groeten van mij doen. Het ga je goed. Bazel, 16 juli 1528 Ach, wat ben jij toch wreed, omdat je zoveel koningen, zoveel keizers en zoveel pausen in een zo'n kleine ruimte hebt samengeperst!Ga naar voetnoot12. |
|