De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
2004 Van Juan de Vergara
| |
[pagina 174]
| |
ze zich tot op heden althans terughoudend tegenover opstellen om te voorkomen dat ze de indruk wekken door uitdrukkelijke toestemming jouw vijanden of door een verbod jou zelf uit partijdigheid te willen schaden. Maar als het boek op een of andere manier zonder waarschuwing plotseling op het toneel verschijnt, hoop ik dat het met des te groter applaus wordt ontvangen. Maar hoewel ik niet denk dat het aan mensen zal ontbreken die wegens de onverbloemde uitspraken erin over dat soort rechters de haat tegen jou proberen aan te wakkeren, twijfel ik er toch in het geheel niet aan dat lezing ervan de schaamteloosheid van velen zal verminderen, velen in hun geestelijke twijfels zal bemoedigen, de meesten ten slotte voor jou zal winnen, ook uit de groep van hen die jouw aanklagers steunden. Mijn aartsbisschop toont zijn gebruikelijke genegenheid voor jou door jouw eer te verdedigen. Jouw tegenstanders trachten hun jaloezie wegens deze gunst geheel op mij af te schuiven, waarbij ze soms dreigementen niet sparen. De ijver waarmee ik ben begonnen me voor jou in te zetten toon ik dagelijks en zal ik in nog grotere mate tonen. De zeer eerwaarde bisschop heeft uit jouw brief aan mij vernomen dat jij je op het moment met grote inspanningen en veel uitgaven toelegt op het herstellen van Augustinus. En hij kende onmiddellijk tweehonderd dukaten aan jou toe ter bekostiging hiervan: hierbij ingesloten ontvang je de wissel. Hij verlangt echter, wat je uit zijn brief zult vernemen, dat jij je concentreert op de weerlegging van de ketterijen bij jullie. Hij is namelijk van mening dat wie in de wijngaard van de Heer zijn land zo heeft bewerkt, zo stekken heeft geplant, zo aan de overige vereisten van de landbouw heeft voldaan, niet straffeloos het wieden kan overslaan, omdat anders de rest van het werk bijna vergeefs zal zijn geweest. Ik weet dat jij al lange tijd door meerdere mensen over deze kwestie bent lastiggevallen en ik twijfel er niet aan dat je aan jezelf rekenschap van dat besluit kunt geven. Niettemin ben je het verplicht naar de goedkeuring, zo niet van iedereen, dan in ieder geval naar die van je belangrijkste vrienden te streven. Mijn broer Francisco, die door een langdurige en ernstige ziekte was overvallen, maar inmiddels door jouw brieven op wonderbaarlijke wijze hersteld was, is bij mij thuis enigszins aangesterkt. Toch heeft hij zijn oude geestelijke en lichamelijke kracht en opgewektheid nog niet terug. Hij zal je misschien een brief sturen.Ga naar voetnoot6. En zelfs mijn broer Tovar schrijft je, zodat wij allemaal die rust van jou belagen.Ga naar voetnoot7. Dan is er nog mijn zus Isabel, een jonge | |
[pagina 175]
| |
vrouw die niet afkerig is van de muzen en na eerst genoegen te hebben geschept in jouw boeken in onze moedertaal, deze nu zelfs steeds opnieuw in het Latijn leest en met niet te versmaden profijt op het gebied van zowel geleerdheid als vroomheid. Ze dringt er bij mij per brief op aan jou de hartelijke groeten van haar te doen. Neem van mij aan dat wij allemaal jouw volgelingen zijn. Vaarwel. Madrid, 29 juni 1528 |
|