De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1993 Van Erasmus Schets
| |
[pagina 147]
| |
Nadat daarop iedereen opgelucht adem had gehaald, waagde Quirinus de reis en stak hij dus over naar Engeland; hij zal jou berichten over de dingen die hij daar met zijn ogen en oren heeft waargenomen en welke zaken hij in jouw naam heeft gedaan. Wat betreft het geld dat in handen van Weldanck is terechtgekomen,Ga naar voetnoot3. het is gebleken dat jij ten onrechte BirckmannGa naar voetnoot4. hebt verdacht. Weldanck namelijk, minder bekwaam in geldoverdracht door middel van een wissel (welke taak hij van Tunstall had overgenomen), heeft uiteindelijk hetzelfde bedrag aan Tunstall gegeven. Deze gaf het, nog altijd niet helemaal op de hoogte van jouw herhaalde instructies om jouw geld aan Luis de CastroGa naar voetnoot5. te overhandigen, aan enkele Italianen: dat geld was enige tijd uit het zicht in hun handen. Uiteindelijk is via Tunstall aan Pieter Gillis een briefje gestuurd, dat ze een wissel noemen, om voor vijftig pond elf schelling acht penning Vlaams in te wisselen. Pieter Gillis regelde dat ik deze som geld ontving. Maar Quirinus, al op de terugweg uit Engeland, zei dat Tunstall tegenover hem had beweerd dat hij aan deze zelfde Italianen vijftig pond sterling had betaald: met het voornoemde bedrag hier ontvangen is het verschuldigde in geen geval voldaan, zolang er een verschil van bijna een derde is. Het is nodig Tunstall over deze vergissing terug te schrijven. Deze taak zal ik aan Pieter Gillis toevertrouwen; ik zal eveneens aan Luis schrijven, in de hoop dat de kwestie daardoor tot een gepaste oplossing wordt gebracht. Ik weet niet wat voor lot dit geld vanaf het begin heeft achtervolgd: het is al meer dan een jaar dat het in het onzekere rondzwerft; ten slotte zal de kwestie opgehelderd en jij in jouw recht gesteld worden. Luis de Castro schrijft mij bovendien dat hij van jouw zelfde dienaar Quirinus vijfendertig pond sterling heeft ontvangen; van wie het vandaan komt zal Quirinus uitleggen. Ik begrijp dat jouw Engelse jaargeld door de waardevermindering van het geld oftewel het pond, dat wil zeggen door de stijging van de goudprijs, is verminderd. Want waar ze vroeger een bedrag hadden uitbetaald in de vorm van gouden angelots of nobels (waarvan drie toen de waarde van één pond sterling hadden, maar nu wegens de stijging van de goudprijs stijgen tot één pond viereneenhalf schelling) gaan ze jou vanaf nu uitbetalen door middel van ponden, waarbij ze aan deze ponden, de munteenheid in dit geval, de vermeerderde waarde van het goud toevoegen. Hierdoor komt het dat jij voor dezelfde ponden minder goud krijgt dan gewoonlijk, zoals ik je dit een andere keer geloof ik in mijn brieven heb uitgelegd. Kijk maar hoe het kan dat je in Engeland minder krijgt door de berekening | |
[pagina 148]
| |
van je jaargeld in ponden dan je gewend bent in de vorm van angelots of nobels. Want één pond sterling was ooit evenveel waard als achtentwintig schelling in dat Vlaamse geld van ons, wat nu de vijfentwintig schelling niet overstijgt. Ik heb dit voor jou willen ontrafelen, zodat je begrijpt hoe het zo gekomen is en hoe het dan wel kan dat jij in Engeland minder jaargeld ontvangt dan je gewend bent. Ik zal ervoor zorgen dat die vijfendertig pond sterling die Luis van jouw dienaar Quirinus ontvangen heeft, door mij voor zo weinig kosten als ik kan ingewisseld wordt. Verder heeft Jan de HondtGa naar voetnoot6. geregeld dat het jaargeld van 65 florijn, dat sinds het feest van Maria-LichtmisGa naar voetnoot7. was vrijgekomen, tijdens deze jaarmarkt van BergenGa naar voetnoot8. aan mij uitbetaald wordt. Ik zal het in ontvangst nemen en het met het overige geld, zowel dat wat ontvangen als wat in ontvangst genomen moet worden, bewaren, en wel volgens wat jij aangeeft, totdat je zult hebben bepaald wat er mee moet gebeuren. Wat je ook zult opdragen, het zal uitgevoerd worden. Na vaststelling van het bovenstaande had ik een ontmoeting met Pieter Gillis. Ik ondervroeg hem over dat geld, waarvan Tunstall in Engeland zei dat hij het aan een Italiaan had gegeven, die hem in ruil hiervoor vijftig pond elf schelling en acht penning in ons Vlaamse geld gaf. Hij zei dat hij de Italiaan had gesproken en van hem had begrepen dat het geld dat hem door Tunstall in Engeland was overhandigd de negenendertig pond sterling niet zou hebben overstegen, welk bedrag evenveel waard is als de voornoemde vijftig pond elf schelling acht penning in ons geld, hier al van de Italiaan ontvangen; en het lijkt zo te zijn dat uit de voornoemde negenendertig pond sterling (in een verhouding dat drie nobels één pond maken) die negentig nobel uitgekeerd zijn, die zo lange tijd in het onzekere hebben gezworven. Tunstall lijkt deze nu te hebben vermeerderd met nog eens zevenentwintig nobel tot honderdzeventien nobel, wat omgerekend naar ponden de voornoemde som van negenendertig pond sterling maakt. Bedyll,Ga naar voetnoot9. die het tegen Quirinus over honderdvijftig nobel had, lijkt het in ieder geval bij het verkeerde eind te hebben gehad. Desalniettemin zullen Pieter Gillis en ik naar | |
[pagina 149]
| |
Engeland schrijven om ons beter over deze kwestie te informeren, om te voorkomen dat jij door onze nalatigheid financieel nadeel ondervindt. Moge God jou de gezondheid schenken die ik mezelf toewens. Mijn vrouw groet jou, met wie het, pas net hersteld van de bevalling, goed gaat. Zo veel mogelijk vrienden groeten jou, die mij één voor één vragen, mits er gelegenheid is jou te schrijven, jou de groeten te doen. Informeer mij en mijn vrienden, vraag ik je, wanneer je kunt, over jouw gezondheid. Vaarwel vanuit Antwerpen, 4 mei 1528 Jouw zeer liefhebbende Erasmus Schets Aan de zeer geleerde heer, het buitengewone licht van elke wetenschap, Erasmus van Rotterdam, zijn voortreffelijke vriend |
|