1990 Van Zacharias Deiotarus
Londen, 20 april 1528
Ik heb jouw dienaar QuirinusGa naar voetnoot1. met plezier te gast gehad en zoveel als ik kon geholpen bij het bezorgen van jouw brieven. Ik heb beide zonder moeite gedaan. Ik betreur het werkelijk dat er verder niets was waarmee ik mijn dankbaarheid aan jou kon tonen, aan jou, zeg ik, mijn heer en meester, die zich om veel redenen uiterst verdienstelijk tegenover mij heeft gemaakt en die ik op mijn beurt niet alleen graag ter wille wil maar ook moet zijn.
Of Birckmann de vriendschap tussen jou en PolidoroGa naar voetnoot2. heeft verstoord weet ik niet; ik kan in deze kwestie geen getuige zijn. Ik weet dat er na het drukken van de boeken van Polidoro niet opnieuw contact tussen hen is geweest. Als er iets tussen hen gaande is, passen ze goed op dat ik er niet getuige van ben, hoewel de een de ander, naar ik hoor, nauwelijks vertrouwt, ja zelfs geen van beiden ook maar iemand vertrouwt. Zodoende vertrouwt bijna niemand hen, de een wegens zijn onbetrouwbaarheid, de ander wegens zijn kenmerkende gierigheid en wispelturigheid. Ik geloof niet dat Polidoro mij zoveel gunsten heeft verleend dat jij hem wegens mij moet bedanken. Ik zou liever willen dat jouw aanbeveling bij iemand anders terechtkomt dan bij hem, die niets heeft gedaan of zal doen behalve beloften. Als hij ooit iets heeft gedaan, heb ik dit door eigen toedoen verdiend: hij is mij in dit opzicht net zoveel verschuldigd als ik hem. Ik wens je het beste, voortreffelijke heer en patroon.
Londen, 20 april 1528
Uw onderdanige dienaar Zacharias Deiotarus
Aan de heer Erasmus van Rotterdam, mijn als geen ander hoog te achten heer. Te Bazel