De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
1976 Aan Hermann von Wied
| |
[pagina 108]
| |
begeertes tot rust komen en onze wil ondergeschikt is aan zijn wil. Er was al genoeg van deze ellende, ook zonder de onverzoenlijke woede van monarchen, die, hoewel ze zoveel rampen over de wereld hebben gebracht, toch met de dag steeds gewelddadiger worden. Ze dreigen alles in de grootste chaos te storten, tenzij er bijvoorbeeld plotseling een deus ex machina verschijnt die een onverwacht einde zal maken aan de rumoerige tragedie. In zo'n grote storm, in een bijna hopeloze situatie klampen wij ons ondertussen, aangezien ons bijna niets resteert dan te bidden, vast aan de brokstukken van het schip, als Christus degenen die lang op de heftige golven hebben gedreven ergens een haven in het vooruitzicht stelt.Ga naar voetnoot1. En ik geef de hoop niet helemaal op, als de Heer, in wiens hand de harten van koningen liggen,Ga naar voetnoot2. het waard zou vinden de geesten van vorsten tot de opvatting te brengen dat het meer aanzien oplevert om hun woede te overwinnen dan de vijand, dat het veel veiliger is om hun heerschappij door welwillendheid te versterken dan door geweld, en dat voor de uitbreiding van de grenzen van hun machtsgebied een reputatie van zachtmoedigheid van meer belang is dan een reputatie van dapperheid. Een vrede kan niet opeens gesloten worden te midden van al die onrust, wel een bestand, tenminste voor een aantal jaren. In de tussentijd zou het door de wapenstilstand mogelijk zijn te overleggen over het oplossen van de situatie. Nu ben ik bang dat ons wat ze noemen een Kadmische overwinning ten deel valt, een die voor de overwinnaars niet minder triest is dan voor de overwonnenen.Ga naar voetnoot3. Maar, zoals ik zei, kan ik hier niets behalve bidden. Ik heb de keizer herhaaldelijk aangespoord naar vrede te verlangen, maar hij antwoordt in zijn laatste brief aldus: ‘Er is geen reden,’ zegt hij, ‘dat iemand eraan moet twijfelen dat wij tot zover vastberaden hebben gedaan wat we kunnen voor rust in de staat. Wat wij op dit moment doen en wat wij hierna zullen doen, willen wij liever met daden duidelijk maken.’Ga naar voetnoot4. Deze woorden smaken niet helemaal naar vrede. Maar hoewel oorlog een reusachtige stoet van allerlei ellende als gevolg heeft, maakt deze ellende mensen toch eerder terneergeslagen dan ongelovig. Ernstiger zijn de botsende meningen die ons beroven van wat ons het meest kostbaar van alles is, namelijk een goed verstand. En hierbij is de koppigheid van de ruziënde partijen bijna groter dan die van de strijdende monarchen. En ik weet niet door welk lot het komt, maar niemand brengt de ene of de andere zaak meer schade toe dan degenen die van zichzelf geloven dat ze er de sterkste verdedigers van zijn. Want enkelen trekken | |
[pagina 109]
| |
het dunne touw in deze wedstrijd zo hard de andere kant op dat, overeenkomstig het spreekwoord, het koord breekt omdat het te veel wordt aangespannen,Ga naar voetnoot5. en beiden op hun rug vallen. Men moet niet alles onderzoeken en nog minder zich over alles uitspreken. Het is beter zaken te bespreken die op de eigenlijke leer van het evangelie betrekking hebben. De wereld heeft haar eigen wetten, de scholen hebben hun eigen oefeningen, maar het volk moet niets worden verteld tenzij het buiten twijfel staat én noodzakelijk is voor de geloofszaak én bevorderlijk voor een vroom leven. Enkelen, om een voorbeeld te geven, hebben de drempel tot biechten verhoogd; anderen daarentegen schaffen haar volledig af, hoewel er een midden is tussen elk van beide. Evenzo hebben enkelen de mis zo ontwikkeld dat het bijna meer een inkomstenbron van onwetende en onfatsoenlijke priesters en een garantie voor mensen met een slechte levenswandel is; anderen schaffen haar dan weer volledig af. Maar ook hier was er ruimte voor gematigdheid, waarmee we ervoor konden zorgen dat we een meer heilige en onbedorven mis hebben en niet uiteindelijk geen. Op een vergelijkbare manier overschaduwen enkelen in hun buitensporige en bijgelovige verering van heiligen de verering van Christus; aan de andere kant veroordelen anderen elke verering van heiligen als goddeloos. Enkelen streven ernaar iedere vorm van kloosterleven volledig omver te werpen; anderen daarentegen kennen te veel waarde toe aan menselijke bepalingen, ceremonies, titels en kledingvoorschriften. In deze en andere zaken zou het voor ons mogelijk zijn om door wijselijk de middenweg te kiezen met meer zekerheid en beter te vatten wat de geloofsleer is, zodat de biecht oprechter en minder beangstigend is, de mis heiliger en eerbiedwaardiger, en zodat we misschien minder priesters en monniken hebben, maar in ieder geval betere. Maar hoewel deze storm die over de wereld raast mij ernstig pijn doet, blijft er bij mij toch nog iets van hoop over dat de goddelijke voorzienigheid deze opschudding tot een goed einde zal brengen. Hieraan zal de wijze gematigdheid van de prelaten, die de opruiende goddeloosheid op zo'n manier in bedwang houdt dat er altijd rekening wordt gehouden met ware vroomheid, zeer veel bijdragen. Met andere woorden: het onkruid wordt er op zo'n manier uitgetrokken dat de tarwe niet wordt vernietigd.Ga naar voetnoot6. Dit zou makkelijker te doen zijn, als we onze persoonlijke belangen opzij zetten en ons allemaal op één doel richtten, namelijk op de glorie van Christus. Nu behartigen de meeste mensen hun eigen belangen, wat de reden is dat het ons noch persoonlijk noch publiekelijk goed gaat. We leggen de schuld bij elkaar, hoewel deze universele ramp in de hand van God is, die alle mensen | |
[pagina 110]
| |
aanspoort hun leven te beteren. Als wij allemaal onze toevlucht tot hem namen, zou hij deze storm van menselijke aangelegenheden met gemak tot bedaren brengen. Maar ik heb uwe hoogheid al te veel over deze zaken verteld, terwijl u die dingen veel juister ziet dan ik kan. Ik me verbeeld uw zeer gematigde wijsheid en zeer wijze gematigdheid niet alleen uit de verhalen van de mensen maar ook uit de praktijk te kennen. Als ik echter ontkende dat ik blij ben dat u, een man die een dergelijke positie bekleed, mijn werkjes uw oren en ogen waardig acht, zou ik ronduit liegen. Toch gaat dit genoegen gepaard met schaamte, aangezien ik me ervan bewust ben dat er in mijn werken, die ik zo'n beetje voor de vuist weg heb geschreven om de interesses van de jeugd te bevorderen, niets is dat de geesten van mensen die op u lijken kan boeien. Mijn grote wens zou echter zijn dat mij zo'n hoge leeftijd en zoveel geesteskracht voor alles ten deel vallen dat ik iets kan maken wat het waard is door zo'n voortreffelijke bisschop en met de naam van zo'n voortreffelijke bisschop te worden gelezen. Ondertussen wilde ik uwe hoogheid met deze brief verzekeren dat ik uw welwillendheid tegenover mij ken en uitermate waardeer. Ik zal naar vermogen moeite doen om haar niet geheel onwaardig te lijken. Moge de Heer u lang ongedeerd voor ons behouden. Bazel, 19 maart 1528 |
|