De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
1969 Aan Alonso Férnandez de Madrid
| |
[pagina 101]
| |
ler van groot belang. Enkele werken heb ik geschreven om tot studie aan te zetten, sommige om de opvattingen van de mensen bij te stellen, vele heb ik slechts uitgegeven om door geleerde mensen te worden gelezen. Over u was ik niets te weten gekomen behalve wat ik zojuist zei. Ik vernam evenwel een gerucht, zowel uit brieven als uit de mond van enkelen, dat daar bij u de Colloquia en de Lingua en enkele andere werken worden gedrukt. Ook al staat er, zoals ik het zie, niets goddeloos in, toch hebben alle dingen hun tijd en plaats. De verstandige dingen die u aan een vriendGa naar voetnoot4. schrijft zijn helemaal waar, namelijk dat bepaalde mensen die hun hoop op de overwinning vestigen op laster, niet willen dat Erasmus in de volkstaal spreekt, om te voorkomen dat het lege gezwets van hen die als niemand ze hoort en in de ogen van leken welbespraakt zijn, aan het licht komt. Vandaar ook hun gemor. Dus hierin stemmen we overeen, hoewel ik de auteur van de vertaling voorheen niet kende. En als ik hem had gekend, zou ik niet hebben getwijfeld aan zijn toewijding. In Frankrijk streefde een zekere goede en geleerde man van aanzien hetzelfde na en, als ik me niet vergis, met exact dezelfde instelling, maar zowel voor hem als voor mij is het niet erg goed verlopen.Ga naar voetnoot5. Want tweemaal heeft zijn hoofd op het spel gestaan, en hij was zeker omgekomen door de zachtmoedigheid van de monniken, als de koning hem niet had geholpen:Ga naar voetnoot6. ik leid nog steeds een gladiatorenbestaan met de theologen, of liever met de volgelingen van Béda. Eén Béda staat gelijk aan drieduizend monniken. Kwaadwillige kuddes monniken zijn overal, maar nergens hebben ze gedaan gekregen wat ze in Spanje hebben bereikt. Dit zorgt ervoor dat u zich niet in volmaakt geluk kunt verheugen, hoewel u in andere opzichten tamelijk gelukkig bent. U geeft mij een vriendelijk advies over de Exomologesis.Ga naar voetnoot7. Ik neem het op me om het bij de eerstvolgende gelegenheid te zullen doen, hoewel ik dit al zo vaak gedaan heb, zowel voordat dat boekje zou verschijnen, als nadat het uitgegeven is. De mensen denken niet na over wat ik op me heb genomen daarin te behandelen, noch voor wie, in welke tijd en in welk land ik het heb geschreven. Maar wat is het nut van een appendix als hij niet wordt gelezen, of als hij wordt gelezen met de bedoeling iemand opzettelijk te beschadigen? Hoe het er daar bij u aan toe gaat, weet ik niet; hier heeft dat boekje | |
[pagina 102]
| |
meer mensen genezen dan de geschriften van anderen die zichzelf zien als grote voorstanders van de biecht. Niettemin zal ik uw advies opvolgen. Moge de Heer u in alles behoeden, zeer geachte heer. Bazel, 15 maart 1528 |
|