1958 Van Justus Decius
Krakau, 28 februari 1528
Gegroet. Ik stuur jou via deze edele jongeman Zebrzydowski op bevel van mijn koning honderd Hongaarse gouden munten, die hij naar ik hoop in goede orde zal overhandigen. Laat het alstublieft, zodra je ze hebt ontvangen, aan de bisschop van Krakau weten,Ga naar voetnoot1. zodat ik niet nalatig lijk te zijn geweest.
Dat jij mij al enige jaren niet geschreven hebt, heb ik vanwege jouw grotere zorgen graag geaccepteerd. Wat ik je wilde schrijven, had onze vriend Antonin op zich genomen altijd te doen. Omdat hij met zo'n ernstige en langdurige ziekte kampt, heeft hij mij ook nog deze gelegenheid ontnomen jou vaker te groeten. Maar ik houd op jouw nuttige tijd te verspillen; ik ben er zeker genoeg van dat jij mij gunstig gezind bent, waardoor ik nooit spijt zal hebben van het besluit dat ik genomen heb.
Ik stuur je bovendien veertig gouden munten om aan Glareanus te geven, die Jan Łaski bij de laatste landdag aan mij gegeven heeft om naar hem te sturen.Ga naar voetnoot2. Ik verzoek jou deze taak op je te nemen, want ik ken de man niet. Een indruk van ons hof en van andere zaken heb je door anderen. Vaarwel, denk aan jouw vriend Justus. Krakau, 28 februari 1528.