De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
1956 Aan Felix
| |
Erasmus van Rotterdam groet Felix, doctor in de rechtenIk was jou er zeer dankbaar voor dat je je uitsprak om mij te verdedigen, zeer geachte doctor, en daarom geef ik toe ik dat ik zeer veel aan jouw vriendelijkheid verschuldigd ben, maar ik vraag me sterk af waar die brutaliteit of liever pest van kwaadsprekerij vandaan komt. Ik heb altijd gedacht dat de Bourgondiërs ernstige en oprechte mannen zijn. Waar komt dat onkruid van praatzieke mannen vandaan? Behalve dan dat ik de pseudo-evangelici, die overal ronddwalen, ervan verdenk daar ook dergelijke geruchten te verspreiden. Het zit als volgt.Ga naar voetnoot1. Ik was ziekelijk, zoals bijna altijd, daarnaast ook vermoeid van de reis en ik leed aan nierstenen. De zwakte van dit broze lichaam deinsde terug voor het eten van vis, mijn geest echter wenste iedere belediging van mijn naaste te voorkomen. Met deze bedoeling heb ik onder vrienden herhaaldelijk als grap gezegd dat mijn maag weliswaar luthers is, maar mijn geest christelijk. Van een man die er zo aan toe is als ik toen was, eisen God noch de pauselijke wetten het eten van vis. En daarvoor heb ik dispensatie van de paus, waarin hij mij toestaat zonder enige uitzondering op willekeurig iedere dag vlees te eten.Ga naar voetnoot2. Maar als ik haar niet zou hebben, heb ik toch een meer gegronde reden om het te eten dan ik zou wensen. Desondanks onthield ik me van vis en wijn, omdat ik daar door een zeer zware koorts werd bevangen, maar gebruikte ik ook geen vlees om niemand te beledigen. Dit was die christelijke geest. Mijn maag was zo van streek dat hij telkens weer ontlast moest worden door te braken. Dit was de lutherse maag, zoals ik schertste. Daarom besteeg ik ziek en al mijn paard en heb ik hier bijna een maand het bed gehouden. Dit is alles wat door mij is bijgedragen aan de kwaadsprekerij van dwazen. Over de schoot van de heilige Maagd zit het als volgt. Ik was aan het lunchen bij de procurator van de aartsdiaken.Ga naar voetnoot3. Meteen na de lunch sprak de dienaar van de gastheer een erg lang dankgebed uit; het kon beschouwd worden als | |
[pagina 75]
| |
een korte mis. Toen het ‘Kyrie eleison’, toen het ‘De profundis’, toen een paar keer het ‘Pater noster’: waarom niet? Eindelijk leek hij klaar te zijn en wij antwoordden ‘Amen’. Toen hij even zweeg, dacht ik dat er niets meer kwam en draaide ik mij naar mijn tafelgenoten en de gastheer om ze te bedanken, toen de dienaar er tegen de verwachting aan toevoegde: ‘En gezegend is de schoot van de Maagd Maria.’ Uit schaamte daarover en om aan te geven dat de dankzegging ook zonder die afsluiting wel lang genoeg was geweest, zei ik schertsend: ‘Dit ontbrak er nog maar aan, de gezegende schoot.’ Op geen enkele manier uit minachting voor de Maagd, maar om aan te geven dat die daad van dankzegging uit een soort van mengelmoes van verschillende zaken was samengesteld. Wat voor vrome aanbidder ik van de Maagd ben, laten twee gebeden die ik eens heb uitgegeven, de Paean en de Obsecratio, duidelijk zien. Evenzo de nieuwe mis die ik onlangs heb uitgegeven en die is goedgekeurd door de aartsbisschop van Besançon.Ga naar voetnoot4. En dit zijn de bewijzen waarmee ze me als een lutheraan bestempelen. Want dit gerucht is zelfs in Parijs terechtgekomen, zoals Béda mij in een brief liet weten.Ga naar voetnoot5. En ik heb geen enkele twijfel dat dit de wereld in gebracht is door die pseudo-evangelici, die van alles tegen mij beramen, omdat ik niet in hun waanzin mee wil gaan. Ik hoorde van jouw gunst aan de edele en geleerde jongeman Christoph von Carlowitz; als hij hier zou zijn teruggekeerd, zou ik via hem uitvoeriger hebben geschreven. Ik heb deze voor de vuist weg geschreven brief toevertrouwd aan enkele koeriers die zich toevallig bij mij aandienden. Het voorval is niet anders dan ik heb beschreven. Ik wilde dat je dit wist om ervoor te zorgen dat je beter opgewassen bent tegen praatjes. Ik wens je het allerbeste, voortreffelijke man. Bazel, 21 februari 1528 |
|