De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
Desiderius Erasmus van Rotterdam groet de zeer edelmoedige jongeman Maximiliaan van BourgondiëDat u zo begerig snakte naar een brief van mij, dierbaarste Maximiliaan, was voor mij zeker een bijzonder welkom bewijs van uw genegenheid voor mij, en ik heb uw wens in deze graag ingewilligd. Want hoewel het meer naar waarheid is dat ik onder het werk bedolven ben dan dat ik het daarmee druk heb, had ik u toch een zelfgeschreven brief gestuurd,Ga naar voetnoot1. omdat ik er zeker van was dat hij zo voor u meer waard zou zijn. Maar omdat u het erger vond dat hij onderschept was dan als er iets van de dingen die u het liefst zijn, verdwenen waren,Ga naar voetnoot2. heb ik, om eerlijk te zijn, veel genoegen beleefd aan uw verdriet. Want ik zag door ondubbelzinnige bewijzen in dat u zowel de buitengewone genegenheid van de zeer illustere vrouwe Anna,Ga naar voetnoot3. uw grootmoeder, als die van uw zeer doorluchtige vader Adolf, heer van Veere, die hij van kindsbeen af voor mij heeft opgevat en die nog steeds onveranderlijk voortduurt, als het ware door het erfrecht overneemt. Maar om het verdriet dat het verraad van enkele lieden bij u teweeg heeft gebracht door een vriendelijk gebaar van mijn kant te verzachten, stuur ik in plaats van een brief een boekje, De recta pronuntiatione, want de tegenwoordige uitspraak die we van het Grieks hanteren is net zo als die van het Latijn grotendeels verkeerd. Ik heb besloten dit werk aan u op te dragen, niet alleen omdat het lijkt te passen bij uw leeftijd en uw studies, maar ook omdat ik een groot deel van de voorbeelden aan de volkstaal van de Hollanders, Brabanders en Fransen heb ontleend, talen waarvan ik wist dat ze u allemaal bekend zijn. Maar om de stof, die op zich minder aanlokkelijk is aangezien het details minutieus behandelt, door een of andere begeerlijke verleiding en lokmiddel aantrekkelijker te maken, heb ik het onderwerp in een dialoog gevat, waarbij ik telkens iets toevoegde wat de verveling bij het lezen verlicht of tegengaat. Verder heb ik me, hoewel ik hoor dat u uit Leuven bent weggeroepen voor een leven aan het hof, | |
[pagina 65]
| |
door dit gerucht geenszins van mijn voornemen het werk aan u op te dragen laten afschrikken, in de wetenschap dat er ook aan het hof, met name aan dat van een kardinaal, plaats voor studie is. Want aan het hof of op veldtocht moet u niet de liefde voor het geloof opgeven die u al een tijd geleden samen met de literatuur van Jan van Borssele hebt meegekregen, de deken van Veere, een man die zowel buitengewoon geleerd is als begiftigd met een uitzonderlijk rechtschapen en godsvruchtig karakter. Het gevolg hiervan, mijn beste Maximiliaan, zal zijn zowel dat u de veelgeprezen keizer, die dezelfde naam heeft, in zijn voortreffelijke kwaliteiten navolgt, als dat u uitermate veel eer en roem aan uw illustere lijn van voorvaderen toevoegt, en ten slotte dat u buitengewoon nuttig voor het keizerlijk hof en het gehele vaderland bent. Als dit boekje u bevalt, wees dan zo vriendelijk het te delen met Maximiliaan van IJsselstein, een jongeman begiftigd met een buitengewoon talent, en uw overige vrienden, met wie u een prachtige wedstrijd bent aangegaan, niet zozeer in afkomst, rijkdom of positie, als wel in eruditie en deugdzaamheid. Het ga u goed. Bazel, 1528 |
|