De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdDesiderius Erasmus van Rotterdam groet de zeer doorluchtige heer Johann von VlattenHet is in de eerste plaats en uitdrukkelijk de zware taak van koningen, zeer doorluchtige heer, om met verstandige en eerlijke adviezen zorg te dragen voor het algemeen belang; omdat Homerus dit natuurlijk inzag noemt hij degene in wiens handen de hoogste staatsmacht is ‘raadgever’.Ga naar voetnoot1. En er zijn geen andere stervelingen die zich met meer onderscheiding verdienstelijk maken voor steden en landen, in elke tijd weliswaar, maar in deze eeuw in het bijzonder, waarin door een of andere noodlottige onrust alles overhoop wordt gegooid. Of je nu kijkt naar de toestand waarin het christelijke geloof zich bevindt, of denkt aan de positie van monarchen en staten, of de toestand van wetenschap en literatuur bekijkt, alles is zo ontwricht dat in geen andere tijd het Griekse spreekwoord ‘raad is heilig’Ga naar voetnoot2. meer waarheid heeft bevat. Het lijkt misschien ongepast of zelfs gewetenloos u te storen terwijl u met de grootste betrouwbaarheid, buitengewone oplettendheid en eenzelfde kundigheid bezig bent met dit zeer prijzenswaardige werk. Maar aangezien ik van mening ben dat Horatius niet zonder een goede reden ‘Meng wat gekkigheid door uw wijs beleid’ voorschrijft,Ga naar voetnoot3. krijgt u hierbij een boekje van Erasmus, dat naar ik hoop door zijn onbeduidendheid uw aandacht een | |
[pagina 63]
| |
tijdje afleidt van jouw gewichtige en ernstige bezigheden, hoewel deze onbeduidendheid van die aard is dat hij, zoals dezelfde auteur zegt, ‘ernstige gevolgen heeft’.Ga naar voetnoot4. Maar verre van niets te maken te hebben met de publieke zaak, heeft het eerder betrekking op u in het bijzonder, die immers de hoogste verantwoordelijkheid voor het onderwijs in Aken op zich heeft genomen.Ga naar voetnoot5. Want het komt deels door de luiheid van velen, deels door het verval der zeden dat de letterenstudies, die eerder heel voorspoedig opbloeiden, nu overal op de ondergang afstevenen; en alsof dit niet genoeg is, zijn er een tijdje geleden mensen opgestaan die ons als het ware een nieuwe sekte proberen op te dringen. Ze noemen zich ciceronianen en wijzen met ondraaglijke arrogantie de geschriften af van iedereen die niet de stilistische kenmerken van Cicero laat zien, en ze brengen de jeugd, afgeschrikt van het lezen van andere schrijvers, tot de bijgelovige navolging van alleen Cicero, hoewel niemand Cicero minder nadoet dan zij zelf die zich met de gebakken lucht van deze titel aanprijzen en ermee pralen. Maar wat een grote ramp voor de wetenschap zou het zijn, als men ervan overtuigd is dat niemand behalve alleen Cicero gelezen of geïmiteerd mag worden! Ik bespeur echter dat ook iets anders onder het voorwendsel van deze naam gebeurt, namelijk dat wij van christenen heidenen worden gemaakt, hoewel ik van mening ben dat er niets liever gedaan moet worden dan dat de letterenstudies de glorie van Christus onze Heer en God in deze bloemrijke, levendige en elegante stijl verkondigen waarmee Marcus Tullius doorgaans over profane onderwerpen sprak. En ik merk dat een aantal jongeren, dat uit Italië naar ons terugkomt, voornamelijk uit Rome, enigermate door deze stemming is beïnvloed. Daarom leek het mij goed dat ik iets zou doen dat zowel nuttig voor het geloof is als bevorderlijk voor de studies van de jeugd, wanneer ik één klein werkje aan deze kwestie zou wijden, niet om hen die welsprekendheid nastreven af te schrikken van het imiteren van Cicero - want wat zou dwazer zijn? - maar om te tonen op welke manier we het voor elkaar kunnen krijgen dat wij Cicero serieus nadoen, en de hoogste welsprekendheid van die man verenigen met christelijke vroomheid. Het onderwerp heb ik zo behandeld in deze dialoog, dat het tegelijk minder saai voor de lezers is en de inhoud gemakkelijker het gemoed van de jongeren raakt. Het ga u goed. Bazel, 14 februari 1528 |
|