De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
1938 Aan Georg van Oostenrijk
| |
[pagina 52]
| |
voor mijn onverzettelijke wil en ijverige pogingen, als ik enige lof verdien, erken ik geen andere verdienste. Maar zoals ik soms met mezelf tevreden ben en meen gelukkig te zijn, omdat ik in zeer vriendelijke en tegelijk zeer eervolle brieven van zoveel vorsten, koningen, bisschoppen zo vaak uitgenodigd word om niet te versmaden omstandigheden te aanvaarden, zo beklaag ik aan de andere kant soms mijn lot dat, zeg maar, lijkt op het leed dat Tantalus volgens de leerzame verhalen van de dichters in de onderwereld heeft doorstaan.Ga naar voetnoot4. Zij vertellen immers dat, terwijl hij door honger en dorst gekweld werd, van onderaf drinkbaar water zijn lip raakte, van bovenaf vruchten zich tot aan zijn mond uitstrekten, maar niettemin zo dat het hem in zijn ongelukkige verlangen niet gegeven was van het eten of de drank te profiteren. De reden is niet zozeer mijn leeftijd, hoewel ook die zelf een last begint te worden, als wel mijn gezondheid die brozer is dan glas. Omdat ik mij matig, is deze evenwel tot nu toe opgewassen tegen de grote inspanningen van mijn studies, die een krachtige jongeman nauwelijks in staat is te doorstaan. Afgezien daarvan schrok ik er niet voor terug uit deze stad te verhuizen. Ik heb weliswaar vele jaren haar gastvrijheid genoten, die helemaal niet onaangenaam was, maar ik zou wensen dat er minder mensen waren die voor de nieuwe opvattingen zijn gezwicht. Daarom weiger ik niet geheel en al wat u in uw goedheid aanbiedt. Ik zal onderzoeken wat de situatie zelf adviseert. Want niet elk klimaat en niet elke wijn of dieet is geschikt voor dit broze lichaam. Anders zou ik verlangen wat er nog rest aan leven door te brengen bij een zo vriendelijke vorst, zelfs op eigen kosten; en dat met des te meer plezier, omdat ik hoor dat Bernhard, bisschop van Trente,Ga naar voetnoot5. niet ver daarvandaan woont, wiens buitengewone toewijding aan mij ik al meer dan eens heb ervaren. Ondertussen zijn uw gevoelens mij niet minder aangenaam, zeer illustere vorst, dan als ik gebruik had gemaakt van alles wat u in uw goedheid aanbiedt, aangezien ik uw welwillende gezindheid geniet. Ik bid God de almachtige dat hij wil dat het kerkelijke ambt dat u onder goede voortekenen aanvaard hebt, blijvend gunstig en gelukkig is. Bazel |
|