De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1935 Van Johann Hornburg
| |
[pagina 47]
| |
Op het moment dat uw brief aan mij, samen met een andere aan mijn zeer eerwaarde heer, was aangekomen,Ga naar voetnoot3. was ik vertrokken naar mijn vaderland, Oost-Francië, waar ik bijna vier maanden heb doorgebracht. Vervolgens kon ik, nadat ik heel veel later bij terugkomst in Trente uw brief had ontvangen, nu eens wegens de lange afstand tussen de plaatsen, dan weer wegens een tekort aan koeriers, niet antwoorden. Toen mijn zeer eerwaarde heer was teruggegaan naar zijne koninklijke majesteit in Hongarije,Ga naar voetnoot4. vormden ten slotte de chaos van de oorlog en de zeer zware last van mijn bezigheden geen geringe hindernis hoewel ik u graag wilde schrijven. Toch zou ik het niet hebben nagelaten om aan mijn vriend Erasmus, die ontzagwekkende godheid, te schrijven, als ik een bode had gehad; aangezien ik altijd een toegewijde bewonderaar van u en uw werk ben geweest, wilde ik immers niet uit uw herinnering verdwijnen. Tot nu toe was ik altijd blij in een tijd te leven waarin u als de grote leider der letteren echte geleerdheid verspreidde. Nu maakt het mij intens verdrietig te zien dat u, die zich niet alleen tegenover ons Duitsland, maar ook tegenover de hele wereld verdienstelijk heeft gemaakt in de letteren, zo veel stank voor dank krijgt. Juist degenen die door u begunstigd zijn, bezorgen u, een veteraan, last, zodat u zich nergens anders aan kunt wijden dan aan hun ruzies en afgunst, en wij, die tot dusverre, zolang uw studie door rust omgeven was, de overvloedige vruchten van uw arbeid hebben geplukt, een groot verlies lijden. Maar dat brengt deze zeer verdorven tijd met zich mee; is er namelijk enige vorm van rampspoed die hij niet met zich meebrengt? Kijk naar alle klassen van mensen en u zult niets dan een algeheel verval aantreffen dat alleen maar erger wordt. Het schadelijkst van alles is evenwel de verdeeldheid in de kerk. Er zijn zonder enige twijfel velen die er uit bezieling naar streven het christelijke geloof te planten. Maar altijd strooit Satan zijn zaad over hun inspanningen, zodat ze het geloof niet zozeer lijken te planten als wel te verdelgen. We hebben dit enkele jaren terug zien gebeuren bij vele dwaalleren, waarbij degenen die het aanvankelijk grondig eens waren, het nu volkomen met elkaar oneens zijn. En toch werd tevoren van al deze mensen gezegd dat ze goddelijk geïnspireerd waren, en daar waren niet alleen zijzelf maar daar was ook de massa van overtuigd; zelfs wie ook maar tegenwoordig een leer verkondigt, wil dat die wordt ontvangen alsof ze goddelijk geïnspireerd is. Maar wie moeten we geloven als ze het onderling steeds maar oneens zijn? Ze verkondigen weliswaar dat het woord van God op zichzelf duidelijk genoeg is, dat menselijke commentaren niet nodig zijn. Maar zelf doen ze nu hun best onenigheid te beslechten met nieuwe commenta- | |
[pagina 48]
| |
ren, en laten ze ons ongelukkigen, terwijl we Charybdis ontwijken, op Scylla stuiten.Ga naar voetnoot5. En ik hoop dat ze het licht nu voor ons niet meer verduisteren dan het vroeger verduisterd was! Laat niemand verwachten dat wij in zo'n verwarde situatie een goed leven kunnen leiden. Ja, aldus in spanning afwachtend, uitkijkend naar het einde van deze onenigheid, zouden we allemaal, verdeeld als we zijn, kunnen dwalen. Laat God hen vergeven die er belang bij hebben aan dit kwaad tegemoet te komen. U hebt dit allemaal voorzien; ik herinner me namelijk dat ik vele jaren geleden in uw geschriften heb gelezen dat u vreesde dat dit vuur zich zo wijd zou verspreiden, dat het niet zonder een wereldwijde ramp uitgedoofd zou kunnen worden. Hadden onze vorsten deze nuttige adviezen die u herhaaldelijk in deze kwestie hebt voorgelegd, maar opgevolgd! Inderdaad, zoals de ervaring tot nu toe heeft geleerd, zou veel ellende niet zijn voorgevallen. Maar misschien heeft God besloten in één keer alles om te keren en opnieuw te beginnen. Daarom is het noodzakelijk dat wij, terwijl wij zo onze ondergang tegemoet gaan, hem om medelijden smeken. U, mijn beste Erasmus, moet troost vinden in uw ouderdom; neem afstand van de ijdelheden van mensen en wees ervan verzekerd dat als de wereld u vervolgt, uw glorie bij God in de hemel groot zal zijn.Ga naar voetnoot6. Ik ga vertrouwelijker met u om dan gepast is, maar u mag het wijten aan het zelfvertrouwen dat ik op basis van uw brief aan mij tegenover u heb gekregen. Over de dingen die hier gebeuren zou ik uitgebreid aan u schrijven, als ik niet bang was dat ik u ermee verveel. Onze zeer doorluchtige koning Ferdinand is nog altijd bezig zijn vijand te verslaan, die nog altijd enkele schuilplaatsen op de grens van Hongarije bezet.Ga naar voetnoot7. Ik leid al te zeer een hofleven, met andere woorden, een ellendig leven: Hongarije heeft veel voortreffelijke mannen verslonden. Het gaat goed met mijn zeer eerwaarde heer, hij schept buitengewoon veel genoegen in uw werken. Wat hij aan tijd overhoudt, besteedt hij aan het lezen ervan. Hij gaat nu gebukt onder een enorme werklast. Want zijne koninklijke majesteit heeft hem de last van de grootkanselarij opgelegd. Caspar Ursinus Velius is koninklijk geschiedschrijver. De Turken dreigen aankomende lente de oorlog tegen dit koninkrijk te hervatten, die veel wreder zal zijn dan de vorige was. Moge God het afwenden. Keizer Karel treft grootschalige voorbereidingen voor de oorlog tegen Italië, om te heroveren wat door de Fransen en Venetianen aan het hertogdom Milaan ontnomen was. De paus heeft met de keizer een overeenkomst gesloten, | |
[pagina 49]
| |
maar er wordt zeer getwijfeld aan zijn betrouwbaarheid.Ga naar voetnoot8. Alles is vol van Mars, die de wereld met vernietiging dreigt. Terwijl u theologen over het geloof discussieert, zijn wij ongelukkigen hiermee bezig. Zo valt het kleinste deel van ons leven toe aan de glorie van God: moge hij medelijden met ons hebben, anders zal het niet lang meer duren voor hij zijn verschrikkelijke woede over ons uitstort. Als ik voor u van enig nut kan zijn aan het hof hier, verzoek ik u mij een bevel te geven, want ik verlang er met heel mijn hart naar mijn dienstvaardigheid te tonen. Het ga u goed. Boeda, 2 februari 1528. Altijd tot uw dienst bereid, Johann Hornburg, secretaris van de zeer eerwaarde bisschop van Trente Aan de zeer vermaarde en zeer geleerde heer Erasmus van Rotterdam, hooggeachte leraar. Te Bazel |
|