De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 14. Brieven 1926-2081
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1930 Van Willibald Pirckheimer
| |
[pagina 21]
| |
zo'n goede gelegenheid was, heb ik die juist genoemd om je te eren. Maar als ik had voorzien dat je zelfs dit vervelend zou vinden, had ik er geheel van afgezien; hoewel ik meen dat ik jou geen enkele smaad heb aangedaan. Wat mij evenwel heeft bewogen naar de pen te grijpen, zul je in de loop der tijd misschien vollediger begrijpen, omdat het nu niet veilig is veel over deze zaak te schrijven. Maar, zoals je eerder van mij begrepen hebt,Ga naar voetnoot3. ik stond zo onder druk, dat ik, als ik niet had geschreven, en niet zo had geschreven dat ik niet met Oecolampadius onder één hoedje leek te spelen, niet meer in leven zou zijn of me in elk geval groot onheil op de hals zou hebben gehaald. Ik was dus gedwongen de waarheid een handje te helpen zoveel ik kon en intussen toch mezelf te blijven; hoewel ik heel goed weet dat ik, een mens die uitgeput is door wetten en wereldse bezigheden, niet opgewassen ben tegen zo'n belangrijk onderwerp. Daarom, als ik de kans had gehad te zwijgen, had ik dat liever gewild dan zo mijn onvermogen om te spreken te tonen. Maar zo heeft God het gewild en heeft de noodzaak me gedwongen. Maar het is in orde, mijn beste Erasmus, nu ik merk dat jij bedaard bent. En ik neem het je niet kwalijk dat jij zo weinig mensen vertrouwt, omdat deze tijd zoveel mensen laat zien zoals ze zijn... |
|