De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 12. Brieven 1658-1801
(2014)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
1756 Aan Nicolas Wary
| |
[pagina 210]
| |
van hen was snel overleden, de tweede lag op sterven en de derde was zo getroffen, dat hij zei dat er geen hoop was dat ze in leven zou blijven. Daarom stond ik bij een soortgelijk geluid op en keek hoe de hemel eruit zag. Links was het helder, maar rechts ontwaarde ik een ongewone vorm van een wolk, die als het ware vanaf de grond de hoogte in ging; hij had bijna een kleur van as en het bovenste gedeelte ging met een boog naar beneden. Je zou zeggen dat het een rots was die met zijn top in zee viel. Maar hoe aandachtiger ik het bekeek, des te minder vond ik het op een wolk lijken. Terwijl ik stomverbaasd was over dit schouwspel, kwam een van mijn dienaren die ik thuis had achtergelaten, hijgend naar mij toegesneld en zei dat ik direct naar huis terug moest gaan, dat iedereen in de stad was gewapend en dat er verwarring heerste. Want hier in de stad bestaat de gewoonte dat, zodra er brand uitbreekt, mensen gewapend uitrukken om de poorten en de muren te verdedigen. Het is niet zonder gevaar op deze gewapende lieden af te stormen, want ijzer maakt de gemoederen strijdlustig, vooral wanneer er geen gevaar is. De tuin waarin ik werkte lag achter de muren. Ik rende terug naar huis en kwam veel mensen met wapens tegen. Een tijdje later raakte ik van het hele voorval op de hoogte. Het volgende was gebeurd. Een paar dagen eerder waren er naar een van de torens die op vaste tussenafstanden de muren versterken, enkele tonnen buskruit overgebracht. Hoewel de magistraat had bevolen deze in de bovenkamer van de toren te plaatsen, zijn ze door onachtzaamheid van enkele lieden helemaal onder in de toren neergezet. Als de partij kruit zich bovenin had bevonden, was alleen het dak de lucht in getild en de rest onbeschadigd gebleven. Door een wonderlijk toeval trof de neergekomen bliksem via de kijkgaten het kruit en weldra stonden alle tonnen in brand. Eerst probeerde de onstuimige brand of hij sterk genoeg was de last omhoog te heffen en in staat het hele gevaarte op te tillen. Dit verzekeren degenen die zagen dat de toren aan de onderkant een of twee keer een opening liet zien, maar weer op zijn plaats terugkwam. Toen het enorme vuur merkte dat het gevaarte te zwaar was om het in zijn geheel op te kunnen tillen, staakte het deze poging en splitste met geweldig kabaal de hele toren in vier delen, maar zo gelijkmatig dat men de indruk kon krijgen dat het met de meetlat van een landmeter was gedaan. Daarna werden de delen naar verschillende kanten door de lucht verspreid. Het kruit dat had vlamgevat ging vanzelf de hoogte in en vertoonde, toen het door het vuur was verteerd, de vorm van een aswolk. Je kon enorme brokstukken van de toren als vogels door de lucht zien vliegen. Waar in de lucht vrije ruimte werd geboden, werden enkele stukken tweehonderd passen meegevoerd; andere vernietigden over een lange baan huizen van burgers. | |
[pagina 211]
| |
Niet ver van de toren had de magistraat huisjes laten bouwen, waarin vrouwtjes konden wonen die liever met hun lichaam de kost willen verdienen dan met spinnen of weven. Zij vingen de aanstormende resten aan een kant op. Het lawaai was zo groot en kwam zo plotseling dat degenen die in de buurt waren, dachten dat de hemel was gebarsten en de wereld in een chaos zou veranderen. En de zegswijze ‘Wat, als de hemel instort?’Ga naar voetnoot5. werd niet als belachelijk beschouwd. Op de landerijen raakten veel mensen onder puin bedolven, veel mensen verloren ledematen of waren zo gewond, dat zij anderen die hun tegemoet kwamen een deerniswekkend schouwspel boden. Men zegt dat twaalf van hen zijn omgekomen en veertien zwaar gewond. Sommigen geloven dat door dit voorteken iets voor de toekomst wordt voorspeld. Ik ben iemand die eerder achteraf verklaart dan voorspeltGa naar voetnoot6. en denk dat hiermee niets anders wordt aangegeven dan de onachtzaamheid van lieden die tegen dit ongeval, dat niet zo zeldzaam is, geen voorzorgsmaatregelen hadden genomen. Het is geen wonder dat het vederlichte kruit het stenen gebouw liet exploderen; zelfs als een muur van tweehonderd voet de toren aan alle kanten had omgeven, zou dat plotselinge en onstuimige vuur door alle obstakels te verwijderen zich een weg hebben gebaand. Maar wat is er vriendelijker dan de wind? Laat Boreas, opgesloten in de holten van de aarde, desondanks niet complete bergen schudden, de aarde splijten en soms uitgestrekte vlakten in een heuvel veranderen? Wie heeft dit soort middelen bedacht? Vroeger kende de oudheid aan goden de ontdekking toe van kunsten die een mensenleven van pas komen, zoals de geneeskunde aan Apollo, de landbouw aan Ceres, de wijnbouw aan Bacchus en de kunst van het stelen aan Mercurius. Ik denk dat niemand anders de lof voor deze uitvinding verdient dan een even vindingrijke als misdadige boze geest. Als iemand als Salmoneus iets dergelijks had kunnen bedenken, had hij zelfs Jupiter zijn middelvingerGa naar voetnoot7. kunnen laten zien. Toch is dit iets waar christenen en zelfs kinderen mee spelen. Zo sterk is onze beschaving achteruitgegaan en de gruwelijkheid toegenomen. Vroeger dreven de Corybanten met het lawaai van hun tamboerijnen en fluiten de mensen tot waanzin. Want dat geluid bezit de wondelijke kracht de geesten in vervoering te brengen. Onze tamboerijnen maken een huiveringwekkender geluid en laten nu eens op de maat van anapesten, dan weer | |
[pagina 212]
| |
van pyrrichiënGa naar voetnoot8. veel lawaai horen. Wij christenen gebruiken ze thans in een oorlog in plaats van trompetten, alsof dapperheid daar niet voldoende is en men buiten zichzelf dient te zijn. Maar waarom spreek ik daar over een oorlog? We gebruiken ze bij bruiloften, op feestdagen en in kerken. Bij dat doldrieste geluid rennen meisjes de straat op, gaat een pasgetrouwde vrouw dansen en vindt de viering van een feestdag plaats, die vooral dan geslaagd is, als de hele dag door de stad een tumult rondgaat dat erger is dan dat van de Corybanten. Ik denk dat in de hel feestdagen niet met een ander instrument worden gevierd, als ze tenminste daar bestaan. PlatoGa naar voetnoot9. denkt dat het van groot belang is welk soort muziek door de staat gebruikt wordt; wat zou hij zeggen als hij deze muziek bij de christenen hoorde? Dit soort muziek dat tegelijk door blazers en slagwerkers wordt uitgevoerd en in kerken voor de eredienst gebruikt, bevalt sommige mensen alleen maar als het veel harder klinkt dan een oorlogstrompet. Ook nonnen horen het afschuwelijke geluid, terwijl de mis wordt opgedragen. En dat is nog niet genoeg: een priester laat zijn stem op het lawaai van de donder lijken en priesters die dat niet doen, vallen bij heel wat Duitse vorsten minder in de smaak. Niets is dermate aangenaam voor onze geesten, als het niet de smaak van oorlog heeft. Maar ik houd met deze scherts op. Het ga je goed. Bazel, 26 september 1526 |
|