1755 Aan Bernhard von Cles
Bazel, 26 september 1526
Erasmus van Rotterdam aan Bernhard, bisschop van Trente
Eerwaarde bisschop, uit de vroegere diensten die je mij met al je aanzien hebt verleend, heb ik de bijzondere goedheid van je karakter grondig leren kennen. In de laatste briefGa naar voetnoot1. waarin je me zo vriendelijk troost, herkende ik ook je diepe genegenheid voor mij. Waren jouw gaven en mijn inspanningen maar in een gelukkiger eeuw terechtgekomen!
Ik zou mijn Irenaeus niet aan je hebben durven opdragen, ook al is hij een bekende auteur - want zo'n plichtpleging is niet iedereen even welgevallig en ik wil vooral aan de reputatie van een graaier ontkomen - als de oordeelkundigheid en het gezag van Johannes Fabri bij mij niet zoveel waarde zouden hebben. Via hem stuur ik nu het boek, maar niet in de gewenste vorm. Want het is zo recent dat het nog niet gebonden kon worden. Als wat ik gedaan heb, jouw goedkeuring heeft, is dat een reden mijzelf geluk te wensen. Zo niet, dan moet je het in ieder geval mij maar minder kwalijk nemen, dat ik aan de wens van zo'n bijzondere vriend tegemoet heb willen komen. Ik wens je onafgebroken voorspoed toe, hooggeachte bisschop.
De enorm zware lasten van mijn studies leren mij kort te zijn, want nu bewerk ik voor de vierde keer de Annotationes in Novum Testamentum.Ga naar voetnoot2.
Bazel, woensdag voor MichaelGa naar voetnoot3. 1526