De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 12. Brieven 1658-1801
(2014)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1747 Aan Mercurino Gattinara
| |
[pagina 196]
| |
zijn welwillendheid buitengewoon dankbaar. Maar daar zijn de schaamteloosheid en spitsvondigheid van bepaalde personen sterker dan het gezag van de keizer. De karmeliet Nicolaas van EgmondGa naar voetnoot1. wordt door jongens uitgelachen, omdat hij niet goed bij zijn verstand is. Latomus, afkomstig uit Frankrijk, heeft aan die universiteit voortdurend menigsverschillen veroorzaakt. Nicolaas Coppin - want juist hem was de taak van inquisiteur toegewezen - is met een bijzondere scherpzinnigheid uitgerust. De onverzoenlijke haat die beiden tegen de humaniora en daardoor tegen mij koesteren, kunnen zij, hoewel ze hun best doen, in ieder geval niet verbergen. Zelfs tegen hun zin komt hij tevoorschijn. En deze twee maken misbruik van de schaamteloosheid en dwaasheid van de man uit Egmond. Zodra het edictGa naar voetnoot2. van de keizer was afgekondigd, snelden Coppin en Latomus naar Mechelen en dreigden de opdracht die ze hadden aanvaard neer te leggen, indien aan hun gezag door dergelijke verordeningen afbreuk werd gedaan. De hoogeerwaarde aartsbisschop van PalermoGa naar voetnoot3. stond aan mijn kant. Joost,Ga naar voetnoot4. de voorzitter van de Raad in Mechelen, leek mij altijd een rechtschapen iemand en goed onderlegd op zijn vakgebied, maar, zoals u weet, is hij een verklaarde vijand van de humaniora en steunde hij de tegenpartij. Wat kan ik er verder over zeggen? Met zijn medewerking verkreeg men een uitleg van het keizerlijk edict, die hen zelfs tot roekeloos gedrag aanmoedigde. Met dezelfde handigheid ontweken zij tweemaal het edict van de paus van Rome.Ga naar voetnoot5. Beide keren hebben zij het verborgen gehouden en in het geheim schreven zij de datariusGa naar voetnoot6. met het verzoek hun daad goed te keuren, want het was in het belang van het katholieke geloof dat geen enkele kwestie hun gezag bij het volk verminderde, en ze zouden Erasmus niet beledigen. Hij hoefde dit alleen maar geheim te houden en de geest van Clemens gunstig te stemmen. Ik vertel u geen droom, zeer geachte heer. Ik heb een schrijven van de datarius, dat hij eigenhandig aan de brief die door zijn secretaris was opgesteld, toevoegde. Een vriend van mij stuurde het toe na het uit de brief van de datarius gekopieerd te hebben. Maar ik keer terug naar het edict van de keizer. Met de uitleg keerden ze naar Leuven terug en eerder verbitterd dan in toom gehouden verspreidden ze giftiger verhalen over mij dan tevoren. Baechem trok zich zo weinig van | |
[pagina 197]
| |
het edict aan, dat hij in den Den Bosch, waarheen hij als afgevaardigde van de dekenGa naar voetnoot7. was gestuurd, in het openbaar mijn Nieuwe Testament verbrandde. Toen iemand de deken vroeg op wiens gezag Baechem dit tegen het edict van de keizer en de paus durfde te doen, antwoordde de sluwe man dat dit niet tot zijn opdrachten had behoord. Maar toen iemand anders hem nadrukkelijker over dezelfde kwestie aansprak, spuugde hij het gif uit dat hij in zijn hart droeg. Latomus las drie publicaties tegen mijGa naar voetnoot8. in het openbaar voor en liet ze daarna verschijnen. Hij maakte een vierdeGa naar voetnoot9. geschrift gereed en zou het uitgeven, als intussen het edict van de keizer niet was verschenen. Want hij was vastbesloten mij met zijn nieuwe geschriften herhaaldelijk belachelijk te maken. Nu heeft hij de Parijzenaars van zijn wapens voorzien. Want als kuiken was hij uit het nest van Montaigu naar ons toe gekropen. Pierre Cousturier, een theoloog aan de Sorbonne en tevens kartuizer monnik, en voorts zijn vriend Noël Béda hebben drie boekenGa naar voetnoot10. tegen mij gepubliceerd, die overal wemelen van aperte leugens, onmiskenbare laster en meer dan schunnige beledigingen. Ze zijn immers voor mij des te grotere vijanden, omdat ik aan de kant van de keizer sta. De schaamteloosheid van enkele samenzwerende theologen en monniken was zo ver gekomen, dat de koning en het parlement werden gedwongen een verbod af te kondigen dergelijke werken tegen mij te schrijven en werken die al waren geschreven, te verkopen. Geen enkel boek, hoe smakeloos of beledigend ook, wordt zelfs met gefingeerde namen tegen mij geschreven, of Latomus en de decaan betuigen hun instemming daarmee; op deze manier zetten zij schaamteloze dwazen tot een misdaad aan. Met deze kunstgrepen ontwijken zij de edicten van de keizer en de paus, en zij vinden zichzelf slim. Het is geen nieuw plan van bepaalde monniken en theologen van hetzelfde slag om de mensen al mijn boeken uit handen te rukken, want ze denken dat de humaniora niet op een andere manier te vernietigen zijn. Maar wat ze al lang van plan waren, besloten ze na de nederlaag van de boeren met alle middelen in Engeland, Hongarije, Polen en Spanje uit te voeren - want in Duitsland hadden zij niet zoveel macht. Maar het gezag van vorsten en bischoppen stond hun ongeordende opstand in de weg. Daarom ben ik allereerst u vanwege uw welwillendheid en verder de aartsbisschop van ToledoGa naar voetnoot11. en anderen zeer veel dank verschuldigd. Mijn vrienden schreven me over hun namen en sympathie voor mij. Uit hun brieven | |
[pagina 198]
| |
kwam ik te weten dat Edward Lee, die bij u als gezant van de koning optreedt, de uitgave van een uiterst beledigend boek tegen mij voorbereidt of al heeft uitgegeven.Ga naar voetnoot12. Als dit waar is, zou hij wat hij in Spanje durft te doen, in Engeland niet aandurven. Want de koning, de kardinaal,Ga naar voetnoot13. de koningin, de aartsbisschop van Canterbury,Ga naar voetnoot14. en kortgezegd bijna alle bisschoppen zijn mij bijzonder goedgezind. U zult zich in uw wijsheid afvragen, waar het rumoer van die lieden tegen u vandaan komt. Er zijn drie oorzaken. Ze denken dat hun heerschappij en aanzien zullen instorten, als zij de talen en de literatuur niet vernietigen. Maar als zij deze studies die overal tot bloei komen, vriendelijk zouden omarmen, zou hun dat toch enig aanzien en niet weinig voordeel opleveren. Doordat zij onophoudelijk tegen de humaniora oorlog voeren, roepen zij nu een diepe haat tegen henzelf op. Dit rekenen ze mij volledig aan, omdat ik voor de bevordering van deze studies met mijn ijver enige hulp geboden lijk te hebben. U weet nu één reden van hun haat. De tweede is dat ik in mijn werken soms kritiek lever op bepaalde theologen, die zich aan de Heilige Schrift en de werken van de oude commentatoren niets gelegen laten liggen en met hun waanwijze spitsvondigheden aan aanzien verliezen. Als gevolg van mijn aansporingen wenden de meeste theologen zich tot de bronnen, en door de humaniora hiermee te verbinden gaan zij met de mysteriën van de goddelijke wijsheid verstandiger om. En dat nemen ze mij met hun gemor kwalijk. De derde reden lijkt hierop, namelijk dat ik in mijn geschriften soms met Scotus, Thomas, Lyra en HugoGa naar voetnoot15. van mening verschil; en verder dat ik herhaaldelijk aangeef in welke zaken de ware godsdienst is gelegen. Dit ergert de monniken, omdat ze zien dat hun auteurs worden verwaarloosd. Toch wijs ik hen nergens volledig af, maar geef ik de voorkeur aan betere auteurs. Verder roepen ze dat jongemensen zich van het kloosterleven afkeren. Maar het was eerder in het belang van jonge mensen te weten wat ware godsdienst is en hoeveel deze van bijgeloof verschilt, om te voorkomen dat zij, door een valse schijn van vroomheid bedrogen, zich overhaast in een levenswijze storten en daarna tevergeefs naar een bevrijding hiervan verlangen. Op deze manier zouden we wellicht minder, maar wel meer oprechte monniken hebben. Nu kan ik het woord van de profeetGa naar voetnoot16. citeren: ‘Gij hebt het volk vermeerderd, maar de vreugde niet vergroot.’ | |
[pagina 199]
| |
U kent nu de bron van alle woelingen; toch zullen ze onmiddellijk afnemen, als het gezag van vorsten en van mensen zoals u aan de aanvallen van die lieden een eind maakt. Als dit niet gebeurt, bestaat het gevaar dat zij een zwaardere storm laten losbarsten dan de aanhang van Luther heeft gedaan. Want wat kan er uit dergelijke samenzweringen, protesten, afgunst, smaadschriften en kwaadwillige laster anders voortkomen dan een wereldwijde onenigheid? Met edicten boekt men geen enkel resulataat. Het zou meer helpen als zijne majesteit de keizer met een duidelijk bewijs laat blijken dat hij de humaniora gunstig gezind is. Dat zal gebeuren, als hij de hoogleraren in de talen in Spanje, Leuven en Doornik met zijn welwillendheid, privileges of een andere blijk van waardering eert. En verder, voor zover het mij betreft, als uwe hoogheid namens de keizer of iemand namens de keizer of namens u (bijvoorbeeld Jean Lalemand of Cornelis de Schepper) persoonlijk aan de heer Nicolaas Coppin, kanselier van de Leuvense universiteit, en aan andere theologen als volgt schrijft (of met een andere formulering als dat u in uw wijsheid beter lijkt):Ga naar voetnoot17. dat zij met hun voorbeelden anderen niet moeten leren de edicten van de keizer te ontwijken, maar in alle ernst zich met hun brutale monden en geschriften moeten beheersen, omdat dit behalve meningsverschillen niets oplevert. Dat er nu in de wereld meer dan genoeg meningsverschillen bestaan, ook als er geen nieuwe onlusten bij worden gehaald. Dat er meer dan voldoende mensen zijn die openlijk de leer van Luther steunen, zelfs als degenen die deel willen uitmaken van de katholieke kerk en daarin tot nu toe hebben volhard (en ze hebben niet alleen volhard, maar strijden ook voorzover hun krachten het toelaten tegen de vijanden van de kerk), niet door valse beschuldigingen naar diens partij worden geduwd. Dat het oneerlijk is dat degene die aan het front strijdt en met Luther slaags raakt, door mensen voor wie hij vecht in de rug wordt aangevallen. Dat hij al lang genoeg door pamfletten van Luthers aanhang, die in het Latijn en Duits zijn geschreven, onafgebroken is gestenigd. Dat we er eerder voor moeten zorgen overlopers naar het kamp van de kerk terug te roepen dan vrienden daaruit te verwijderen. Dat, zelfs als er iets in de boeken van Erasmus voorkwam dat hij wat onzorgvuldig had geschreven, hetgeen tot nu toe geen auteur heeft kunnen vermijden, het toch niet nodig is dit juist in deze gevaarlijke tijd en bij dergelijke onlusten te bespreken, vooral niet omdat hij zelf laat zien dat zijn geest naar vroomheid streeft, hij zijn geschriften altijd aan het gezag van de kerk heeft onderworpen en zich altijd bereid heeft verklaard iets te verbeteren of uit te leggen, als goede en rechtschapen mensen terecht aan iets aanstoot nemen. Want mensen die door haat zijn bevangen, zijn nooit met iets tevreden. Oordelen uit liefde zijn blind, maar oordelen | |
[pagina 200]
| |
uit haat zijn het nog meer. Dan moet men ook enige waarde toekennen aan zoveel uren nachtelijke arbeid, waarmee hij de humaniora en de theologie heeft bevorderd en dat van dag tot dag nog steeds doet. Maar het is onverstandig van mij dat ik u met al uw wijsheid de inhoud van de brief voorschrijf. In elk geval is alles wat ik hier schrijf, absoluut waar. Als u een andere manier bevalt waarop men naar uw mening de onlusten van die lieden beter kan bedwingen, vraag ik u de goede studies, Erasmus en alle oprechte personen te helpen. Moge de heer Jezus uwe hoogheid in voorspoed laten leven. Bazel, 3 september 1526 Uwe illustere hoogheid zeer toegenegen dienaar Erasmus van Rotterdam, eigenhandig ondertekend Aan de hooggeachte heer Mercurino Gattinara, kanselier van zijne keizerlijke majesteit in Spanje |
|