De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 12. Brieven 1658-1801
(2014)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1744 Aan Simon Pistoris
| |
[pagina 189]
| |
opmerking dat je, toen je mijn zaak bij de vorst bepleitte, zei dat ik nooit vrijwillig van de voorschriften van de kerk was afgeweken. Want ik heb mij nooit vrijwillig of tegen mijn zin van de besluiten van de kerk afgewend. Maar men dient onderscheid te maken tussen de bepalingen van de kerk: sommige komen van algemene concilies, sommige uit beschikkingen, sommige zijn bijzondere bepalingen van bisschoppen, andere van de paus van Rome, maar ze lijken op decreten zoals de verordeningen van de CameraGa naar voetnoot7. zijn. Bovendien gelden sommige besluiten van synodes voor eeuwig en zijn andere van tijdelijke duur. Ook zijn sommige onschendbaar zoals bijvoorbeeld de besluiten die op de Heilige Schrift zijn gebaseerd, andere kan men afhankelijk van de omstandigheden van het moment wijzigen. Maar telkens als ik aandring op het veranderen van voorschriften, bedoel ik de voorschriften die zonder verlies voor de godsdienst te wijzigen zijn. Toch adviseer ik dat nooit anders dan op gezag van de leiders te doen. Om eerlijk te zeggen hoe het zit: toen dit noodlottige conflict verergerde, verkeerde ik in de stellige mening dat door het wijzigen van enkele voorschriften die storm weer wat zou bedaren. Laat ik intussen niets zeggen over de ondeugden die met de godsdienst als dekmantel de kerk zijn binnengeslopen en zoveel invloed hebben gekregen dat ze de vonk van de kracht van het evangelie bijna hebben uitgedoofd. Wat dit is, begrijpt niet iedereen. De vorsten handelen op juiste wijze, doordat zij ervoor zorgen dat het organisme van de overheid niet uit elkaar valt. Maar hier gaat het om een gewetenskwestie. Sinds ik zie dat geen van de partijen voor de ander begrip wil tonen, bid ik nu de Heer om niets anders dan dat hij een gunstige afloop bezorgt, want ik zie niet wie dat anders kan doen. Veel mensen denken dat men dit kwaad met straffen en wetten kan laten inslapen, en het zal misschien inslapen, maar pas na verloop van tijd. Ook als dit voorgoed mogelijk is, zullen het stille gemompel en het oordeel van ieders geweten toch niet verdwijnen. Het gezag van de kerk zou niet wankelen, als de leiders van de kerk enkele zaken om zwaarwegende redenen zouden veranderen; de voorvaderen hebben dat al zo vaak gedaan. Nu kom ik bij het planGa naar voetnoot8. dat ik aan de magistraten van mijn stad heb gegeven. Ik stuur je een kopie van het origineel voor het geval dat degenen die het stuk hebben verspreid, eventueel er zelf iets aan hebben toegevoegd. Tegelijk stuur ik je ook een briefGa naar voetnoot9. die ik hierover aan Glareanus heb geschreven om via hem de raad mijn verontschuldigingen aan te bieden voordat de | |
[pagina 190]
| |
magistraten mij zouden benaderen. Ik heb er niets mee bereikt. Ik vermoed dat enkele volgelingen van Luther in het geheim hebben geregeld dat, als ik adviseerde wat hun van pas kwam, zij mij als hun aanhanger beschouwden en dat ik mij anders een diepe haat van deze stad op de hals zou halen. Want sommigen deden toen hun uiterste best dat alles wat we in Zürich hebben zien gebeuren, hier zou plaatsvinden. Mij is een eeuwigdurend zwijgen als garantie beloofd. In overeenstemming met de huidige toestand in de stad heb ik mijn plan zo gematigd - want het gold maar voor één stad -, dat ik hier geen tragedie veroorzaakte die niet alleen voor mij gevaarlijk zou zijn, en dat ik het gezag van de kerk niet overliet aan het goeddunken van willekeurige lieden. Toch beviel dit plan, hoe gematigd het ook was, een magistraatGa naar voetnoot10. zo goed, dat hij het drie maanden tegenhield. Hij zou het niet openbaar hebben gemaakt, als enkele leden van de kerkelijke partij dat niet hadden geëist. Er is in elk geval door mijn plan niets veranderd, behalve dat alles rustiger is verlopen dan het was begonnen. Wat Ludwig Baer betreft, heb jij je duidelijk in zijn naam vergist. Die man is immers vroom en geleerd; hij verschilt over alle leerstellingen met die lieden van mening, het meest over de eucharistie. Hij was namens de partij van de kerk voorzitter van de vergadering in Baden. Je wilde, denk ik, Capito zeggen, die in die briefGa naar voetnoot11. geen lof krijgt. Wanneer ik schrijf dat geen van beide partijen op mij verstandig overkwam, val ik de kerk niet aan, maar enkele lieden die ons meer opdringen dan noodzakelijk is te geloven. Ik heb dat tegen enkele theologen en monniken gezegd, niet tegen de kerk. De mensen aan de overzijde van de Alpen willen bijvoorbeeld dat wij aanvaarden dat de paus van Rome alleen meer macht heeft dan alle kerken en het volk van Christus. Ook de mensen aan deze kant van de Alpen hebben bepaalde geloofsartikelen waarvan ik er enkele niet zou willen verdedigen. Toch zouden zij hun stem verheffen, als ik dat niet deed. Daarom heb ik niet gezegd dat ik tot geen enkele partij behoorde, maar dat ik mij aan geen van beide slaafs had onderworpen. Want slaafs onderworpen is degene die in alles onderdanig is. Men zou dan niet alleen hun meningen moeten gehoorzamen, maar ook hun gedrag en hun karakters moeten volgen. Bij sommige lieden die onder luid geschreeuw de indruk willen wekken dat zij voor het belang van de kerk opkomen, zijn deze, zoals ik vaststel, zeer verderfelijk. Een niet volledig verbod op de boeken van Luther leek mij op dat moment met het oog op de toestand in de stad hier voldoende. Als de kerk de praktijk van het sacrament onder twee gedaanten zou toestaan, zie ik dat zelfs niet als een klein nadeel. Want de kerk had hiervoor ooit aan de Bohemers toe- | |
[pagina 191]
| |
stemming verleend. Toch keur ik het af dat iemand hierom bij het volk van Christus verwarring veroorzaakt. Ik geef priesters geen toestemming te trouwen en ontsla monniken niet van hun geloften, tenzij het gebeurt op gezag van de bisschoppen met als doel de kerk op te bouwen en niet af te breken. Ik vind het onmenselijk jongens en meisjes daartoe te verleiden en acht het een heilige plicht hen te bevrijden, omdat ze door bedrog zijn gevangen. Men zou vooral moeten wensen dat priesters en monniken kuisheid en een hemels leven omarmden. Misschien moesten we nu een voor lichter kwaad kiezen, omdat de situatie zo verslechterd is. Als mijn mening de leiders van de kerk niet aanstaat, laat zij dan als een droom gelden. Je schrijft in je brief over de goddeloze losbandigheid van enkele lieden; maar ik heb niemand tot dergelijke praktijken aangemoedigd, integendeel, ik heb nogal wat mensen tegengehouden. Jij bent bang voor het heidendom, ik zie dat het jodendom bijna overal is binnengedrongen. Indien wij, geestelijken en leken, machtigen en onaanzienlijken, ons met een oprecht hart tot Christus, de leider van ons geloof, wendden en ieder in het besef van zijn zonden eensgezind met gebeden zijn barmhartigheid aanriepen, zouden wij spoedig een gelukkige afloop van deze woelingen zien. Doordat de meeste mensen op hun persoonlijke belangen zijn gericht, wordt er voor het algemeen belang niet goed gezorgd. Dat je een slecht oordeel over de Griekse literatuur lijkt te hebben, omdat je een of twee mensen op een fout hebt betrapt, past helemaal niet bij je wijsheid en je oprechte karakter. Alle goede literatuur moet men met dezelfde inspanning beoordelen. Dat onder haar beoefenaren aanvankelijk tamelijk veel mensen Luther niet vijandig gezind waren, kwam gedeeltelijk door enkele schaamteloze lieden die jarenlang te land en ter zee tegen dit soort studies, dat bij ons weer tot bloei komt, een onverzoenlijke oorlog voerden. Het is een lang verhaal. Jij maakt melding van Reuchlin.Ga naar voetnoot12. Ik heb meer gezien. Wat onze vriend betreftGa naar voetnoot13. vraag ik mij verbaasd af wat die man bezield heeft; nog nooit heb ik zulk onverwacht nieuws ontvangen. Maar wat heeft dat met het Grieks te maken? Zonder Grieks is alle geleerdheid blind. Ik neem aan dat de brieven die ik bij de afgelopen jaarmarkt heb verzonden, zijn aangekomen. Want ik had aan de zeer illustere vorst, EmserGa naar voetnoot14. en jou geschreven. Met de bekerGa naar voetnoot15. was ik bijzonder ingenomen; toch heb ik mij | |
[pagina 192]
| |
meer verheugd over het feit dat de hooggeprezen vorst mij waardeerde. Jij wenst mij een lang leven toe, mijn beste Pistoris, maar wat jij wenst bezit ik al. Ik heb lang geleefd, als het tenminste leven was. De artsen beloofden mij geen hulp en als zij het hadden beloofd, zou ik hen niet erg vertrouwen. Daarom heb ik hen achter me gelaten en mij aan Christus toevertrouwd. Als hij wil dat wat er aan leven overblijft lang of kort is, keur ik dit goed en ben er tevreden mee. Ook als de stellige verwachting bestond dat men Luther in bedwang kon houden, en als ik tegen die taak volledig was opgewassen en ik er evenveel genoegen aan beleefde als er tijd voor had, zou dit vanwege samenzweringen van enkele lieden, zoals ik zie, toch niet mogelijk zijn. Parijs stuurde mij dit jaar vier gewoonweg beledigende en beslist waanzinnige boeken.Ga naar voetnoot16. Naar men vermoedt, wordt met instemming van de theologische faculteit de strijd geleverd, niet omdat iedereen dat goedkeurt, maar omdat, zoals meestal gebeurt, de slechtste partij het van de beste wint. Om dit toneelstuk op te voeren instrueren zij in het geheim enkele lieden die op roem zijn belust en duidelijk een gezond verstand missen, vooral de kartuizer Cousturier en Béda. Iemand die als gezant bij de keizer optreedt en dit onbetrouwbaar doet, schreef een bijzonder giftig boek tegen mij en heeft het, als ik mij niet vergis, al uitgegeven,Ga naar voetnoot17. hoewel hij in Engeland nooit liet weten dat hij van plan was tegen mij te schrijven. Ook de monniken van Salamanca hadden daar een tumult veroorzaakt.Ga naar voetnoot18. In Rome zijn er naast mensen als Zúñiga eveneens lieden die tegen mij schrijven. Alberto Pio stuurde mij een boek dat hij zelf had geschreven,Ga naar voetnoot19. een ander en anoniem werkGa naar voetnoot20. kreeg ik via vrienden. Het is nog niet in druk verschenen, maar gaat aan het hof van de paus van hand tot hand. Zelfs Orestes zou, toen hij door de Furiën werd opgejaagd, zoiets waanzinnigs niet schrijven; het is mij niet onbekend wie de auteur is. Zijn taal stemt met zijn karakter overeen, want ik ken hem persoonlijk. Spanje kent ook andere Zúñiga's, om over Leuven maar te zwijgen. Allen zijn ze welbespraakt, als het op schelden en beledigen aankomt. Kort voor de laatste jaarmarkt begon ik aan een taak die te zwaar was voor mijn gezondheid. Ik liet onder meer een herdruk van mijn Nieuwe Testament verschijnen en voorzag de Annotationes van belangrijke toevoegingen. Want ik meen dat ik aan Hieronymus, de Adagia en het Nieuwe Testament nagenoeg de juiste zorg heb besteed. Toch zal ik, als mijn zwakke lichaam | |
[pagina 193]
| |
voldoende kracht heeft, mijn geschrift tegen Luther, waarmee ik ben begonnen,Ga naar voetnoot21. afmaken, zelfs als ik niets zo onberispelijk en voorzichtig kan schrijven dat sommigen er geen kritiek op hebben. Met veel toewijding trachten deze lieden te voorkomen dat de lezer enig profijt van mijn boeken heeft, en beogen zij niets anders dan dat ik, door beledigingen overwonnen, naar het kamp van Luthers aanhangers uitwijk. Zij zullen dat nooit gedaan krijgen, zolang de Heer in zijn goedertierenheid toelaat dat ik mijn huidige geestkracht behoud. Je moet, mijn beste Pistoris, zonder angst je vorst verzekeren dat ik, wat ik aan het begin ook al zei, mij nooit vrijwillig of tegen mijn zin bij enige veroordeelde sekte heb aangesloten of zal aansluiten. In mijn werken had ik geen ander doel dan de talen en de literatuur met belangrijkere vakken te verbinden en de scholastiek, die bij velen in spitsvondige discussies was ontaard, naar de bronnen van de Heilige Schrift terug te roepen. Ik probeerde daarmee te bereiken dat er in het gedrag van de mensen minder ceremonies en in hun geest meer vroomheid voorkwamen, dat bisschoppen en priesters zich van hun plicht bewust waren, dat monniken werkelijk waren wat ze geacht worden te zijn, en dat ten slotte de meest onzinnige opvattingen over de meeste zaken, waarover de wereld al versteld stond, uit de geest van de mensen zouden verdwijnen. Wie bedachtzaam en eerlijk mijn werken leest, zal inzien dat ik dit beoogde. Als overigens die lieden de geschriften van Chrysostomus en Hieronymus met dezelfde bedoeling lazen als mijn werken, troffen ze daar meer aan wat ze zouden afkeuren dan wat ze bij mij vinden. Het ga je goed. Bazel, 1526 |
|