De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 12. Brieven 1658-1801
(2014)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1742 Van Juan Maldonato
| |
[pagina 180]
| |
alle standen, mannen en vrouwen, je tegemoet treden, omdat je de humaniora en de Heilige Schrift opnieuw in het licht hebt gezet. Ik wil niet dat je gaat denken dat je alle Spanjaarden aan de hand van een of twee personenGa naar voetnoot1. dient te beoordelen. Groot is bij ons de roem van je naam, de bewondering voor je geleerdheid is reusachtig en sommigen denken zelfs dat je iets goddelijks hebt. Er zijn vier groepen mensen die over jou en je eerbiedwaardige geschriften hun mening geven. Eén groep vormen degenen die de humaniora zijn toegedaan en de heilige Muzen vereren. Vurig verlangen zij de eerbiedwaardige Oudheid te laten terugkeren, hun dorst met haar heldere bronnen te lessen en zich zowel door de luister van het spreken als de verhevenheid van de zinswendingen te laten verleiden. Allemaal staan zij aan jouw kant, aan jou hebben zij het te danken dat de humaniora zich hebben hersteld, dat zelfs bij slappelingen het verlangen is gewekt iets te leren, dat de weg waarlangs men de top kan bereiken openstaat, dat juist trage lieden voor studie enthousiast zijn gemaakt, dat er voor slechtzienden licht is ontstaan, dat de welsprekendheid na zoveel eeuwen opnieuw met de ware wijsheid is verbonden en dat bedriegers, die overal heersen, na de ontmaskering van hun kunstgrepen verjaagd, tot honger gedwongen en tot de strop veroordeeld zijn. Daarom wens ik, Erasmus, dat je gelukkig bent en dat de hemelbewoners je gunstig gezind zijn. Want je hebt onze eeuw zoveel goeds bezorgd en je voor het christendom zo verdienstelijk gemaakt dat alle ware wijzen overal ter wereld jou als het enige streefpunt beschouwen, je als leider erkennen en, hoever ook van je verwijderd, niets liever verlangen dan jou in levenden lijve te aanhoren. Er zal in elk geval nergens meer een theoloog te vinden zijn - om over grammatici en retoren maar te zwijgen - die Erasmus niet op zijn lippen heeft, Erasmus niet vaak citeert, die niet verkondigt en openlijk toegeeft dat Erasmus leider en voorvechter van de theologen is, als dezelfde theoloog tenminste Latijn kent, als hij de geschriften van belangrijke personen op wie bij voorkeur de kerk steunt, heeft begrepen en als hij eerder als een nuttig iemand dan als een opschepper wil gelden. Jij, Rotterdammer, regeert in ieder geval in onze scholen en jij regeert zo over alle welwillende mensen en vooral over hen die terzake beslissingsbevoegdheid hebben, dat je de meeste voorgangers in de schaduw hebt gesteld. De tweede groep mensen steunt uitsluitend op schijnredeneringen en spitsvondige onbeduidendheden. Zij lijken met hun onafgebroken inspanningen niets anders te willen bereiken dan een bepaalde nietszeggende dikdoenerij. Over zaken van niets zijn ze uitermate spraakzaam en als het op voortgang en een serieus onderwerp aankomt, gedragen zij zich volkomen als | |
[pagina 181]
| |
kinderen. Zij zijn degenen die je opvallend haten en die in het openbaar tegen jouw persoon onophoudelijk tekeergaan. Zij beramen alle mogelijke kwaad tegen je, omdat ze menen - en niet ten onrechte - dat jij voor hun ondergang bent geboren. Want door het uitgeven van zoveel uitmuntende boeken, die iedereen vanwege hun buitengewoon verzorgd taalgebruik en bijzondere geleerdheid verlangt te lezen, probeer je degenen die met het onderricht aan het volk en het verkondigen van het evangelie van nut willen zijn, ervan te overtuigen dat ze een andere weg moeten bewandelen, die sterk afwijkt van die drogredenen. Degenen die met onbeduidende kwesties en nietszeggende praatjes het volk in onwetendheid laten, maken iedereen die ze maar als toeschouwers en luisteraars konden krijgen, veel onzekerder of eerder aarzelender over het onderwerp waarvoor deze als leerlingen waren gekomen dan voordat zij hun praatje hadden gehoord. Zodoende ben je terecht van oordeel dat die lieden een verbanning uit de maatschappij verdienen. Daarom denk ik dat je heel goed weet dat deze lieden jouw ergste vijanden zijn. Voorzover zij met hun verstand daartoe in staat zijn, nemen zij jouw geschriften in alle details door en in hun overmoed verkondigen zij, dat jij schuldig bent aan godslastering en je bij de vijanden van het orthodoxe geloof hebt aangesloten. Er is een derde groep mensen, namelijk een ongeschoolde volksmassa, mannen en vrouwen die helemaal geen deel hebben aan de letteren. Hoewel ze je absoluut niet kennen, nemen ze jouw naam vaak in de mond. Ze verkondigen grote dingen over je en hun verwachtingen over jou zijn nog groter. Waarom zou één man over wie iedere dag onder geleerden of hen die zich dat inbeelden zo'n heftige strijd ontbrandt, niet worden bewonderd door de hoogste en de laagste klassen en hen welhaast tot voorbeeld dienen? Over wie zijn vrienden en geleerden zoveel lof verkondigen en zijn vijanden en vervelende amateurs zulke zware verwensingen uitstorten? Die het enige belangrijke gespreksonderwerp is bij jongens die de Latijnse school bezoeken? Met wie naar men zegt mensen die als geleerden gelden, graag willen wedijveren? Wiens geschriften naar verluidt zijn grootste vijanden 's nachts in het diepste geheim doornemen en wat zij daarin vervolgens aan goeds aantreffen, in het geheim stelen? Uit deze drie groepen is een vierde groep mensen samengesteld, als men hen mensen mag noemen. Ze willen in geen enkel opzicht als mensen overkomen en doen op een wonderlijke manier hun best te verhinderen dat wat aan de buitenkant bij hen wordt gezien, bewijst dat ze mensen zijn - namelijk de monniken. Zij hebben met alle middelen geprobeerd je persoonlijk te vernietigen; tot nu toe zijn zij daar toch niets mee opgeschoten omdat goede mensen je steunden, en wat die lieden aan slechts tegen je beraamden, op | |
[pagina 182]
| |
hun eigen hoofden lieten terugkomen. Toch zijn er monniken die in ieder geval werkelijk vanwege hun buitengewone geleerdheid aanbeveling verdienen. Hun leven is beslist prijzenswaardig, omdat zij echt nakomen wat ze met hun gezicht en hun pij aankondigen. Gesteld dat je hen een voor een ondervraagt, dan kennen zij Erasmus alle lof toe en overladen hem ermee. Ze prijzen zijn genie, ze complimenteren hem om zijn bewonderenswaardige ijver, ze roemen zijn onvergelijkbare stijl en noemen hem tenslotte een Cicero, die zich niet meer bezorgd maakt over de aard van de goden,Ga naar voetnoot2. maar die de waarheid waarnaar hij met veel moeite heeft gezocht, met zijn hand grijpt en vasthoudt en met de meest verfijnde taal als het ware uittekent. Ze bewonderen en vereren hem bijna om zijn uitgebreide en veelzijdige geleerdheid en om zijn onafgebroken werken. Maar wanneer ze onder elkaar zijn en men hen van nabij erop wijst dat ze pijen dragen, nemen ze onvermijdelijk een tegengestelde rol aan en laten zich gemakkelijk van het rechte pad afbrengen. Omdat jij je overal voor de verdediging van de waarheid inspant, zien zij dat jij tegelijk aan hun levenswijze zeer veel afbreuk doet, zelfs hun hele vermogen laat verdwijnen en hen van hun inkomsten berooft. Daarom verzamelen ook de meest geleerde monniken zich met andere medestrijders tegen je en verklaren jou en al wat je dierbaar is openlijk de oorlog. Toch zou het gemakkelijk zijn over hen te zegevieren of hen tot overlopen te verleiden; zij hebben onder dwang de wapens opgenomen en zijn niet in staat datgene te haten wat henzelf bijzonder bevalt en waarmee zij naar hun mening moeten instemmen. Dit is mogelijk, als je je strengheid enigszins zou verminderen en na een lofprijzing van hun levenswijze en orde (zo noemen zij het) de welsprekende en uitmuntende geleerden van de ruziemakers zou scheiden, zodat de stichters van de kloosters de hun toekomende eer werd verleend. Maar degenen die als magister aangeduid willen worden, die beweren dat de ware wijsheid alleen met syllogismen in stand wordt gehouden, en een bepaalde lastige leer verkondigen, heersen het liefst over hun collegae en voeren in de kloosters een waar schrikbewind. Erbuiten laten zij niets onbeproefd en onaangeroerd om als enigen voor wijzen te worden aangezien en zich met ieders zaken te bemoeien. Bekende en juist adellijke vrouwen palmen ze met heiligheid als voorwendsel in, en ze overtuigen hen ervan dat hun geweten onvoldoende wordt ontlast en de last van hun zonden niet wordt weggenomen, als ze voor een waanwijze monnik niet op hun knieën vallen. Daarbij beweren ze dat niemand anders het onderscheid tussen de zonden en de eigenschappen ervan kent dan zij die met hun syllogismen een medebroeder kunnen vangen. Waarom blijf ik bij zo'n voor de hand liggende kwestie stilstaan? Niemand | |
[pagina 183]
| |
van een eenvoudige handwerksman tot aan de keizer geldt bij hen als geschikte christen, als hij niet een of andere monnik als zijn geestelijke vader, zoals ze dat noemen, erkent, hoewel die arme vrouwen afschuwelijke handelingen ter sprake brengen die door die zogenaamde filosofen zonder enige schaamte zijn bedreven. Daarom moet je niet verbaasd staan als dergelijke monsters je haten, omdat jij als het ware hun gemaskerde toneelstuk ontmaskerd, ongedaan gemaakt, in de war gebracht en met zeilen en riemenGa naar voetnoot3. achtervolgd hebt. Want je legt overal uit hoeveel ellende zij met hun onzin in de wereld hebben veroorzaakt, hoeveel vertraging zij met hun onsterfelijke twisten degenen die zich op de ware filosofie toeleggen, hebben bezorgd, en hoe zij de heldere en eenvoudige leer van het evangelie ingewikkeld en onontwarbaar hebben gemaakt. Het valt nauwelijks te zeggen met wat voor vijandigheid zij jou vreselijke dingen toewensen, hoe vaak zij jouw persoon vervloeken en met hoeveel werk, hoeveel zorg en hoeveel inspanningen zij machthebbers en de belangrijkste bestuurders en zelfs bisschoppen oproepen te verhinderen dat jouw werken door boekhandelaren worden verspreid. Ze dachten dat ze nu al aardig waren gevorderd, toen de hoogste rechters die de bescherming van het geloof als taak hadden gekregen, kwaadsprekerij over Erasmus verboden en dreigementen richtten tot degenen die de geschriften van Erasmus als onvoldoende orthodox hadden afgekeurd, als zij niet in het openbaar hun fouten zouden herroepen.Ga naar voetnoot4. De Erasmusgeselaars waren door deze verordening weliswaar uit het veld geslagen, maar om te verhinderen dat hun grote en wijd verbreide macht hun volledig werd ontnomen, probeerden zij adellijke dames, die niets zonder hun advies deden, en ook gemeenschappen van zusters en kloosters die in Spanje heel talrijk en erg rijk zijn, nog als enigen vast te houden. Uit alle macht zorgen zij ervoor dat de reputatie van je naam en je geleerdheid niet tot hen doordrong. Want de geleerden met hun pij weten heel goed dat jouw aansporingen diametraal tegenover hun huichelarij staan, en dat jouw werken een heel gemakkelijke weg bieden om zaligheid te bereiken en de leer van Christus te begrijpen. Ze wisten dat ze zelfs het gezag bij de vrouwen, dat ze gaandeweg met hun verleidelijke taal, gezicht en pij hadden verworven, niet konden behouden, tenzij ze jouw geschriften achterhielden en je naam lieten verdwijnen. Daarom deden zij hun best de vrouwen ervan te overtuigen niemand bij hun bijeenkomst toe te laten, die de naam van de dogmaticus Erasmus (om maar een | |
[pagina 184]
| |
mildere term te gebruiken) zou noemen, laat staan dat deze zijn opvattingen zou uitdragen. Maar, zoals het in de aard van mensen ligt, toen de verstandigste vrouwen hoorden dat hun iets werd verboden, vermoedden ze direct dat jij iets belangrijks had te melden wat bij de monniken verkeerd viel. Daarom zochten zij vol verlangen iemand om in het geheim Erasmus te vertalen en de verontwaardiging van de monniken te verklaren. Zo komt het dat de monniken, terwijl ze plannen beraamden om je ten val te brengen en je geschriften te vernietigen, jou bij iedereen grote bekendheid hebben bezorgd; en dat niet alleen degenen die zelfs maar een beetje Latijn kennen en je beroemde werken in hun hart sluiten en kopen, maar ook de ongeletterde massa die alleen maar haar eigen taal kent en als grootste wens heeft iets over je te horen en met je geschriften kennis te maken. Niet alleen mannen, die vooral door hun mannelijkheid worden geprikkeld, maar ook zwakke vrouwen zonder scholing branden van verlangen te horen wat Erasmus verkondigt, omdat hij door lofprijzingen van geleerden zo sterk wordt aanbevolen. Niet alleen vrouwen die in de wereld en midden in het licht staan, maar ook vrouwen die achter tralies en tussen muren zitten opgesloten en alleen mogen spreken als iemand aanwezig is, verlangen dringend dat de geschriften van Erasmus voor hen beschikbaar komen. En wanneer monniken het hun onmogelijk maken dat het in het openbaar gebeurt, bereiken zij dat in het geheim door hun bewakers te bedriegen of tot hun zienswijze te verleiden. Ziehier hoe het nu met je zaak staat. Omwille van die vrouwen en iedereen die geen Latijn kent, zijn veel geleerden bezig met het vertalen van jouw werken in onze taal. Het Enchiridion is al in het Spaans uitgekomen.Ga naar voetnoot5. De drukkers kunnen, hoewel ze al duizenden exemplaren hebben vervaardigd, niet aan de vraag van de menigte kopers voldoen. Verscheidene dialogen uit de ColloquiaGa naar voetnoot6. die in het Spaans zijn vertaald, gaan in de handen van mannen en vrouwen rond. Ik heb dit in het kort aangeroerd om je te laten zien dat mijn Spanjaarden je niet slecht gezind zijn, als je een of twee lieden wilt uitzonderen die je met je pen hebt bestreden, en als je de schare pijdragers, die jou tot hun eigen grote schande en jouw niet geringe roem overal achtervolgen, van geen belang acht en daar niets mee te maken wil hebben. Om eerlijk voor mijn gevoelens uit te komen: mijn grootste wens is dat jij je met de monniken verzoent, dat jij je pen weer ter hand neemt en wat je bedoeling is geweest, zo uitlegt dat diegenen onder hen die door hun gedrag en geleerdheid uitmun- | |
[pagina 185]
| |
ten - in ieder geval verdienen de meesten van hen het dat de overigen door hun toedoen hun goede naam terugkrijgen - begrijpen dat je door je verlangen tot doceren en niet door een neiging tot kwaadsprekerij bent gedreven. Want je pleegt bij iedere orde kritiek te leveren op het feit dat de meesten het pad van hun voorgangers hebben verlaten en zich halsoverkop op lichamelijke genoegens storten; daarbij denken ze dat ze voor de orde waaraan ze zijn onderworpen, voldoende hebben gedaan als zij dezelfde kleding dragen als hun superieuren. Toch zul jij aan je mening vasthouden, want je weegt alles nauwkeurig af, zodat je je niet door de vijandigheid van enkele lieden laat leiden, tenzij je denkt dat je je mening moet herzien. Want juist de tijd, meer dan wat ook, zal hun vijandigheid aan het licht brengen en laten verdwijnen. Die zal duidelijk maken dat er niets verhevens of beroemds bestaat waar jaloezie niet op af komt en wat jaloerse lieden niet proberen te vernietigen. Maar vergeef me, vraag ik je, zo'n grote brutaliteit, omdat ik de euvele moed heb jou bij het schrijven van ernstige en goddelijke zaken te storen en mijn gebrek aan welsprekendheid en gestamel te onthullen. Want van de goddelijke zaken waarmee je ingespannen bezig bent, roep ik je weg, en ik dwing je je werk te onderbreken. Mijn sympathie voor jou en je onvergelijkbare geleerdheid verplichten me met de woorden die ik kan vinden, je te waarschuwen en je aan te sporen geen acht te slaan op je vijanden, die door hun kritiek jouw zaak veel meer tegenwerken dan ik met mijn loftuitingen als vriend kan bevorderen. Door hun toedoen heeft je naam in Spanje beslist meer bekendheid gekregen dan in Rotterdam. Het ga je goed; sluit je vrienden in je hart die bijzonder op je zijn gesteld, ook al ken je ze niet. Mijn Burgos telt veel bewonderaars die jou evenzeer van harte steunen als - voor zover hun de mogelijkheid wordt geboden - voor hun eigen welzijn opkomen. Opnieuw zeg ik je vaarwel. Burgos, 1 september 1526 Aan Desiderius Erasmus van Rotterdam, raadsheer van de keizer |
|