De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 12. Brieven 1658-1801
(2014)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1738 Aan Bernhard von Cles
| |
Erasmus van Rotterdam groet de hoogeerwaarde vader in Christus en geleerde heer Bernhard von Cles, bisschop van TrenteOnder uw bescherming, zeer geachte bisschop, laat ik een uitgave van Irenaeus verschijnen, de beroemde verdediger van de kerk en overeenkomstig de voorspelling van zijn naam de beschermer van de vrede van de kerk. Want eirènè betekent in het Grieks vrede en in het evangelieGa naar voetnoot2. noemt de Heer de zaligen eirènopoioi, wat vredestichters betekent, ‘omdat,’ zegt hij, ‘zij zonen van God genoemd zullen worden.’ Want God is geen schepper van onenigheid, maar van vrede; door zijn Zoon heeft hij vrede gebracht voor wat in de hemel en op aarde is. Daarentegen zijn zij die door hun meningsverschillen onrust in de wereld veroorzaken, een weerspiegeling van hun voorvader, die als eerste tussen God en de mens onenigheid zaaide en de heilbrengende oogst van de leer van het evangelie bedierf door er ongemerkt onkruid tus- | |
[pagina 167]
| |
sen te zaaien - een werk dat in de nacht plaatsvond en paste bij de vorst van de duisternis. Bij alle huidige troebelen in de kerk - in de geschiedwerken lees ik niet dat er ooit heftiger beroeringen zijn ontstaan of over een groter gebied verspreid dan de beroeringen die we nu meemaken, hoewel de ketterij van de arianen een heel groot verspreidingsgebied kende - zou ik wensen dat er enkele mensen als Irenaeus verschijnen die met de geest van het evangelie de eendracht in de wereld terugbrengen. Want de boeken die nu bij beide partijen uitzwermen, veroorzaken haast eerder een nieuwe brand dan dat zij de oude blussen. Maar dit laatste zal de Heer pas door christelijke vorsten laten gebeuren, wanneer wij onze handelwijze hebben verbeterd en hij ons na zijn gramschap genadig zal zijn. Ik keer tot mijn Irenaeus terug. Want waarom zou ik hem niet van mij noemen? Ik heb hem, terwijl hij bijna begraven was, voor zover mogelijk van verwaarlozing ontdaan en tevoorschijn laten komen, omdat hij het werkelijk niet verdiende voorgoed in vergetelheid te raken. Zijn geschriften ademen immers de oude kracht van het evangelie en zijn stijl getuigt van een inborst die tot het martelaarschap bereid is. Martelaren hebben een bepaald eigen woordgebruik, dat ernstig, krachtig en mannelijk is. Hij leefde dicht bij de tijden van de apostelen, toen de kerk nog dankzij de triomfen van de martelaren bloeide. Want als kind luisterde hij in Klein-Azië naar Polycarpus (Polycarpus was een leerling van de evangelist Johannes, door wie hij tot bisschop van Smyrna was gemaakt. Hij was ook bekend met andere apostelen en leerlingen, die de Heer hadden gezien en gehoord. Op grond van hun verhalen placht hij veel feiten te vermelden die niet schriftelijk zijn overgeleverd). Als kind nam Irenaeus de preken van deze man over Christus en diens leerlingen met gretige oren tot zich en schreef ze zo diep in zijn hart op, dat hij zelfs op hoge leeftijd aan dit alles een levendige en persoonlijke herinnering bewaarde. Uitvoerig getuigt hij zelf hiervan in een brief die hij aan Florinus schreef. Deze komt in de Historia EcclesiasticaGa naar voetnoot3. in boek 5, hoofdstuk 20, ter sprake. In die eeuw bestonden er nog duidelijke sporen van de oude hemelse gaven van de kerk, omdat Irenaeus in het vijfde boek bericht dat hij veel broeders in de kerk heeft gehoord die de gave van de profetie bezaten.Ga naar voetnoot4. Zij legden de mysteries van God uit, spraken in alle talen en onthulden geheimen van mensen - en dat niet om indruk te maken, maar voor het algemeen welzijn. Op een andere plaatsGa naar voetnoot5. vertelt hij dat er mensen waren die door de naam van Jezus aan te roepen ziekten en duivels verjoegen. Ziehier een aanbeveling van Irenaeus uit de vroege tijd. Nu krijgt u be- | |
[pagina 168]
| |
wijzen van zijn godsdienstigheid en integere karakter, die des te indrukwekkender zijn, omdat hij ze in een eeuw heeft verdiend waarin men deze roem gewoonlijk met folteringen en de dood moest verwerven. Tegenwoordig is het belijden van de naam Christus iets aantrekkelijks, omdat mensen voor hun lichaam en bezittingen geen enkel gevaar van een vervolger te duchten hebben. Irenaeus nu, priester van de kerk in Lyon, werd om een meningsverschil in de kerk op te lossen naar Rome gestuurd, waar toen Eleutherus aan het hoofd stond. Men stuurde hem, omdat hij in brieven van martelaren sterk was aanbevolen, door zijn ijver voor het evangelie uitmuntte en door zijn onberispelijke handelwijze aan de waardigheid van het priesterschap beantwoordde. Zodoende vond men dat hij in aanmerking kwam Photinus of Pothinus (de handschriften geven verschillende namen), bisschop van Lyon die ongeveer negentig jaar oud de marteldood stierf, op te volgen. Toen de Romeinse paus Victor veel kerken in de ban deed, omdat zij bij de viering van de paasdag en het naleven van de Vasten een traditie hadden die afweek van de Romeinse gewoonte, beijverde hij zich zo voor de eendracht in de kerk, dat hij met grote vrijmoedigheid op Victor kritiek leverde; deze was immers anders dan zijn voorgangers zo graag bereid kerken in de ban te doen, wanneer ze niet over het geloof maar over bepaalde riten van mening verschilden. Het vijfde boek van de Historia Ecclesiastica, hoofdstuk 23,Ga naar voetnoot6. brengt dit tamelijk uitvoerig ter sprake. Dat was Irenaeus, terwijl nu enkele PtolemaeënGa naar voetnoot7. op grond van wat voor onbenullige dwaasheden dan ook met valse beschuldigingen van ketterijen en schisma's komen aanzetten. Maar waar zou ik een sterker bewijs van Irenaeus' godsdienstigheid kunnen vinden dan in zijn eigen geschriften, die een evangelisch hart ademen en om zo te zeggen een kandidaat voor het martelaarschap laten zien? Ik kom nu met een paar woorden over zijn scholing te spreken. In het voorwoord bij het eerste boek zegt hij zelf eerlijk, dat hij zich niet toelegt op welsprekendheid en daarin ook niet bedreven is. Ik kan zonder meer aannemen dat dit niet zijn streven was. Dat ik niet geloof dat hij daarmee onbekend was, blijkt juist uit de gang van zijn taal, die bij zulke netelige, ingewikkelde en zelfs langdradige onderwerpen helder, ordelijk en samenhangend is. Maar het is mij nog niet helemaal duidelijk of hij in het Grieks of in het Latijn heeft geschreven, ook al ben ik eerder van mening dat hij het in het Latijn deed, hoewel hij in het Grieks meer ervaren was. Daarom gebruikt hij als hij Latijn spreekt, als het ware rechtmatig Griekse uitdrukkingen, bij- | |
[pagina 169]
| |
voorbeeld noceri in plaats van laedi (‘geschaad worden’), zoals de Grieken blaptesthai zeggen, en echontes, dat wil zeggen habentes (‘hebbend’) in plaats van valentes (‘in staat zijnde’).Ga naar voetnoot8. Heel wat van dergelijke uitdrukkingen heb ik in de marges aangeduid om te voorkomen dat de lezer hier aanstoot aan neemt. Dat hij in alle vrije kunsten uitermate bekwaam was, staat zonder meer vast. Want TertullianusGa naar voetnoot9. zegt in het boek dat hij tegen de volgelingen van Valentinus schreef, als hij aangeeft wie hij in dat werk heeft gevolgd, het volgende: ‘Zoals de filosoof en martelaar Justinus, de filosoof van de kerken Miltiades en Irenaeus, de meest nauwkeurige onderzoeker van alle wetenschappen’. Zelfs Eusebius van CaesareaGa naar voetnoot10. zegt in zijn catalogus van beroemde schrijvers die rond de tijd van SoterGa naar voetnoot11. de kerk van God met hun leven en geschriften luister hebben verleend, als hij bij Irenaeus is gekomen, het volgende: ‘Irenaeus was de belangrijkste van allen die ons uitmuntende werken over het apostolische geloof en een gezonde leer hebben nagelaten’. Zijn bloeiperiode was hoofdzakelijk ten tijde van Commodus.Ga naar voetnoot12. Maar nu het moment gekomen is iets over de geschriften van zo'n voortreffelijke man te zeggen, komt een zekere droefheid bij me op, omdat van zoveel geroemde geschriften alleen dit werk, naar het schijnt, volledig bewaard is gebleven. Want hij schreef een werk aan Blastus, De schismate,Ga naar voetnoot13. een ander aan Florinus, een afvallige priester, namelijk De monarchia of Quod Deus non sit conditor malorum.Ga naar voetnoot14. Want Blastus leek door dezelfde dwaling gevangen als Florinus; eerst was hij een leerling van Polycarpus en later verviel hij tot de ketterij van Valentinus.Ga naar voetnoot15. Hij schreef ook een werk De ogdoade,Ga naar voetnoot16. dat de heilige HieronymusGa naar voetnoot17. bijzonder waardeert. Dit is het werk waarbij Irenaeus zijn Obtestatio ad scribas voegde en dat ik ook vooraan in mijn uitgave heb opgenomen. Eusebius had alleen deze werken gezien; Hieronymus voegde hier nog een kort geschrift Contra gentes aan toe en een ander werk De disci- | |
[pagina 170]
| |
plina, verder De apostolica praedicatione, gericht aan zijn broer Martinianus, en ten slotte een boek met verschillende traktaten.Ga naar voetnoot18. Van de talrijke geschriften van deze man wilde alleen dit deel dat ik nu uitgeef, eeuwenlange afgunst trotseren. Kon ik het maar zo publiceren zoals het door hem was nagelaten! Het eerste en tweede boek hebben mij soms grote moeilijkheden bezorgd, omdat ze grotendeels door de behandeling van afschuwelijke woorden en opvattingen van ketters in beslag worden genomen. Alleen iemand met veel geduld kan deze boeken zonder weerzin doornemen. Drie handschriften heb ik gebruikt; één is in Rome gekopieerd en vandaar mij door Johannes Fabri,Ga naar voetnoot19. eminente beschermer van de wetenschap, toegezonden; twee handschriften hebben kloosters mij geleend. Op basis van Tertullianus heb ik maar enkele verbeteringen aangebracht, omdat bij hem ook meer fouten bij zijn woorden voorkwamen. Veel heb ik met conjecturen gewerkt, die ik alleen in de marges heb aangegeven, als ze mij onvoldoende zeker leken. Slechts met behulp van de Schrift streed Irenaeus tegen een menigte ketters, van wie de Samaritaan Simon de belangrijkste was.Ga naar voetnoot20. Deze was bedreven in de magie, hij durfde te verkondigen dat hij de hoogste god was en liet zijn aanhang geloven dat zijn maîtresse SeleneGa naar voetnoot21. de hoogste geest was. Deze bedrieger verdiende in Rome een standbeeld met als opschrift ‘Voor Simon, de heilige god’.Ga naar voetnoot22. Zijn leerling Menander doopte niet in de naam van Jezus, maar die van hemzelf. Evenals Simon beweerde hij dat deze wereld niet door God, maar door de engelen is geschapen. Ze lijken die dwaling uit de filosofie van Plato te hebben geput. Na hem verkondigde Saturninus uit Antiochië dat deze wereld niet door de hoogste god, maar door zeven engelen was geschapen. Als hun aanhanger verviel BasilidesGa naar voetnoot23. uit Alexandrië tot nog grotere dwaasheid. Naast andere monsterlijke leerstellingen introduceerde hij een hoogste god en gaf aan deze gefingeerde figuur een even gefingeerde naam, Abraxas. Aan Valentinus lijkt hij het zaad voor zijn dwaasheid te hebben gegeven, want wat bij hem coeli (‘hemelen’) heette, noemde Valentinus aiones.Ga naar voetnoot24. Daarna ontkende Nicolaas,Ga naar voetnoot25. verkondiger van een schandelijk leer, tegelijk met | |
[pagina 171]
| |
zijn voorgangers dat deze wereld door God is geschapen. Ook de OphitenGa naar voetnoot26. hebben enkele wonderlijke dromen over de eonen en hun leider Ialdaboth nagelaten. Zij werden opgevolgd door Carpocrates,Ga naar voetnoot27. de vader van de gnostici; deze bedreef openlijk magie en liep te koop met zijn helpende demonen, zoals we ook iets dergelijks over Socrates lezen.Ga naar voetnoot28. Na hen kwam Cerinthus,Ga naar voetnoot29. die ontkende dat de wereld door God was geschapen; hij verkondigde de leugen dat Christus uit het zaad van Jozef was geboren en dat de wet niet door God, maar door de engelen was bezorgd. Zijn tegenstander EbionGa naar voetnoot30. bouwde de wet zo uit, dat deze het evangelie ondermijnde. Op dergelijke gedrochten volgde Valentinus,Ga naar voetnoot31. de meest huiveringwekkende van allemaal, een aanhanger van de filosofie van Plato en een man overigens die even geleerd als welsprekend was. Hij streefde naar de waardigheid van bisschop, maar omdat hij verontwaardigd was dat aan een ander die bij martelingen de naam van de Heer had beleden, de voorkeur was gegeven, gebruikte hij zijn talent om verwarring in de kerk te stichten. De hele christelijke leer maakte hij ondergeschikt aan verzonnen woorden en ingewikkelde verhalen. Aan zijn goddeloze verzinsels voegden Ptolemaeus en SecundusGa naar voetnoot32. een en ander toe door namelijk het aantal eonen uit te breiden, maar toch zo dat zij in enkele opzichten met hem van mening verschilden. Heracleon verkondigde hetzelfde als Valentinus, maar deed zijn best om met ongewoon taalgebruik de indruk te wekken dat hij tegengestelde opvattingen verspreidde. Na hem verzonnen Marcus en Colarbasus, die voor het overige Valentinus niet te schande maakten, iets buitengewoon belachelijks door alle mysteries van het geloof met het Griekse alfabet in verband te brengen.Ga naar voetnoot33. Na hen kwam Cerdo,Ga naar voetnoot34. die een LernaGa naar voetnoot35. van ketterijen met zich meesleepte. Hij verzon dat er twee goden waren, een goede en een slechte, en dat de wereld door de slechte was geschapen. De wet wees hij volledig af, alleen het evangelie van Lucas aanvaardde hij en dat zelfs maar gedeeltelijk. De brieven van Paulus hadden niet allemaal en ook niet zijn volledige goedkeu- | |
[pagina 172]
| |
ring. Hij verwierp de Handelingen van de apostelen en de Openbaring als onecht en verkondigde dat Christus als zoon van de goede god slechts als een geestverschijning was gekomen, dat hij niet werkelijk had geleden en niet echt was geboren. De verrijzenis van de ziel aanvaardde hij, maar hij ontkende de verrijzenis van het vlees. Toen hij een keer een vergissing toegaf en opnieuw in het geheim en soms ook in het openbaar ketterse opvattingen verkondigde, werd hij ten slotte schuldig verklaard en als een verloren beschouwd lid uit de gemeenschap van zijn broeders verwijderd. Zijn opvolger als ketter was MarcionGa naar voetnoot36. uit Pontus, een ijverige aanhanger van de filosofie van de Stoa en zoon van een bisschop. Hij was uit de kerk verwijderd omdat hij een meisje had verkracht,Ga naar voetnoot37. maar verbood desondanks later christenen in het huwelijk te treden. De godslasterlijke leer van Cerdo en Marcion werd door een zekere LucanusGa naar voetnoot38. overgenomen. Hij is onbekend omdat hij aan de leer van degenen die hij volgde, niets heeft vernieuwd. Maar Marcions leerling Apelles wees, om zichzelf tot stichter van een nieuwe sekte te maken, veel van de leerstellingen van zijn leraar af, maar zo dat hij er niets verstandigers voor in de plaats zette. Hij liet ons kennis maken met een meisje, Philumena genaamd, en verzon dat zij een profetische geest had. Maar AugustinusGa naar voetnoot39. schreef dat een zekere Severus haar ten tonele had gebracht zonder dat ik weet waaraan hij dat ontleende, want Eusebius en Tertullianus vertellen hetzelfde verhaal als ik. Tussen deze vreemde wezens bleven Potitus en BasiliscusGa naar voetnoot40. onopgemerkt; in navolging van Marcion verkondigden zij dat er twee grondbeginselen bestaan. SyrenusGa naar voetnoot41. die nog waanzinniger was, kwam met drie grondbeginselen of naturen aanzetten. Als opvolger van al deze lieden herriep Tatianus, die van een leerling van Justinus ketter was geworden, de verderfelijke leerstellingen van Valentinus en Marcion. Als leerling had hij Calistio. Over zo'n lange reeks strekte zich de afschuwelijke pest uit die met Simon de tovenaar begon, en het is verbazingwekkend hoe moeizaam er een eind aan kwam. Want de naam van Valentinus was al in vergetelheid geraakt, toen er toch nog aanhangers van Valentinus leefden. En er leek geen eind aan te zullen komen, als Montanus niet was verschenen. Hij ontnam alle anderen hun gezag en verkondigde dat hij de Heilige Geest was, door Christus beloofd om de mensen naar de hele waarheid te geleiden. Manichaeus lijkt trou- | |
[pagina 173]
| |
wens enkele van zijn dwalingen aan Basilides ontleend te hebben. Hier gebeurde wat zich gewoonlijk bij een heel hardnekkige koorts afspeelt. Die is nu eens wat gezakt, dan weer wat heftiger, neemt verschillende vormen aan en kan pas ophouden, wanneer hij in krankzinnigheid of een andere nog ernstiger kwaal verandert. Tegen deze gedrochten schreven Justinus, die herhaaldelijk door IrenaeusGa naar voetnoot42. wordt geciteerd, Miltiades, Proculus en Tertullianus. Laatstgenoemde schreef zeer geleerde werken tegen de Valentinianen en Marcion, en daarnaast over ketterijen en de voorschriften tegen ketters.Ga naar voetnoot43. Wie de moeite neemt deze te lezen, zal de werken van Irenaeus beter begrijpen. Ik denk dat ik nu, zeer geachte bisschop, voor zover het de aard van dit werk betreft, ter inleiding voldoende heb gezegd en het is tijd het voorwoord te beëindigen. Dat zal ik doen, maar eerst zal ik met enkele woorden vertellen welke gedachte bij me opkwam, toen ik mij met dit onderwerp bezighield. Want ik kan mij niet genoeg verbazen over het ondoorgrondelijke plan van God, die op een wonderbaarlijke manier zijn bruid de kerk heeft beschermd, gezuiverd, onderwezen, verheven en verheerlijkt. Bij dit alles is er niets dat niet volledig verschilt van menselijke plannen, zoals hij zelf door JesajaGa naar voetnoot44. tot de mensen spreekt: ‘Mijn gedachten zijn immers niet uw gedachten en mijn wegen zijn niet uw wegen, zegt de Heer, want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn gedachten hoger dan uw gedachten.’ Zoals dus de Heer zelf door uit de hemelen neer te dalen de weg naar de hemelen opende en door de gedaante van een slaaf aan te nemen zich de heerschappij over alles wat er in de hemel en op aarde is verwierf, zoals hij door de grootste schande eeuwige roem verkreeg en zoals hij door zijn lijden de vijand overwon en door zijn dood onsterfelijkheid verdiende, zo helpt hij zijn zwakke en weerloze kudde vooruit met middelen die aan de denkwijze van de wereld volkomen vreemd zijn. Door middel van onervaren mensen weerlegde hij de wijsheid van de wereld, met weinigen onderwierp hij alle volkeren van de wereld, met de zwakken vernietigde hij de macht van tirannen, met de weerlozen veroverde hij iedere versterking die zich tegen God verhief, met onbekende en eenvoudige mensen verduisterde hij de hele glorie van de wereld, met schapen temde hij leeuwen en met duiven verjoeg hij slangen. Wel heeft God toegestaan dat de duivel en deze wereld met al hun listen en krachten zijn schaapjes aanvallen, maar met zijn geheime plannen heeft | |
[pagina 174]
| |
hij voor zijn uitverkorenen alle kwaad ten goede gekeerd. Want hij alleen, de koning der koningen, wist het goede te gebruiken en ook het kwade aan te wenden tot zijn glorie en tot heil van de kerk. De ijver van joden, de arrogantie van farizeeën, het gezag van priesters, de macht van koningen die met wetten en troepen was gewapend, de oplichterij van magiërs, de geleerdheid van filosofen en de opstandigheid van ketters keerden zich tegen de weinige en eenvoudige leerlingen van Jezus. Met zoveel kunstgrepen viel de duivel de schaapskooi van Christus aan. Maar omdat de Heer de inspanningen en handelingen van mensen stuurde, groeide de kerk door martelingen en terechtstellingen en kreeg zij meer kracht. Door scheldpartijen van goddeloze filosofen werd de filosofie van het Evangelie versterkt; de oplichterij van de magiërs bracht aan het licht dat de goddelijke deugd van Christus bij zijn leerlingen werkzaam was. De ondernemingen van scheuringmakers versterkten de eendracht onder de gelovigen en brachten hen zogezegd naar de slagorde terug. De goddeloze leerstellingen van ketters brachten hen ertoe de geheimen van de Schrift te onderzoeken. Zodoende weten wij met meer zekerheid dat, aangezien de joden door hun ijver voor de wet, maar niet op grond van kennis tegen de kerk strijden, de duisternis van de wet was verouderd, en de glorie van het evangelie kreeg glans. Verder is het ons bekend dat, wanneer een vervolger met beledigingen, martelingen en terechtstellingen het geloof in Christus trachtte uit te roeien, hij het geloof vergrootte, de naastenliefde aanwakkerde, de hoop versterkte en aan het uithoudingsvermogen van de gelovigen tijdens zijn kwellingen roem verleende. Ten slotte heeft de waarheid, toen zij door de spitsvondigheden van ketters werd aangevallen, geleerd het wapen van de Heilige Schrift beter te gebruiken en is zij door deze aanvallen versterkt. Het eerste gevecht van de kerk was met de joden; ik zou wensen dat daar op dit moment geen restanten meer van waren. Hier betoonde de apostel Paulus zich een krachtige voorvechter van de vrijheid van het evangelie. Petrus bracht de leider van de magieGa naar voetnoot45. ten val. Het tweede gevecht was met filosofen en ketters, die in de regel met de wapens van de filosofie tegen het evangelie oorlog voerden. Na de apostelen werden hun aanvallen opgevangen door mensen die in geleerdheid en welsprekendheid uitmuntten. Men moet een basale kennis van de filosofie niet veroordelen op grond van het feit dat bijna alle ketterijen uit filosofen zijn voortgekomen; want door filosofen zijn ze eveneens overwonnen. De filosoof Valentinus had de kerk aangevallen, maar de filosoof Justinus en de filosoof Irenaeus verdedigden haar. De filosoof Marcion bestookte de waarheid, maar de filosoof Tertullianus versloeg zijn vijand. De filosoof Celsus braakte blasfemieën tegen Christus | |
[pagina 175]
| |
uit, maar Origenes, een betere filosoof, liet door diens blasfemieën de glorie van Christus stralen. De sofist Libanius verdedigde afgoderij, maar Chrysostomus, welsprekender dan hij, stelde de ware verering van God veilig. De redenaar Symmachus deed hetzelfde als Libanius, maar Prudentius, een sterkere redenaar, stak hem neer. Daarom heb ik goede hoop dat de Heer met zijn ondoorgrondelijke plan de storm waarin de kerk nu verkeert, een goede afloop bezorgt en voor ons enkele mensen als Irenaeus laat opstaan om de meningsverschillen bij te leggen en de vrede voor de wereld te herstellen. Wees intussen zo vriendelijk, zeer geachte bisschop, deze Irenaeus die onder de bescherming van uw naam verschijnt, als een gunstig voorteken met vreugde te aanvaarden. Om dit te doen ben ik niet alleen door uw bijzondere sympathie voor mij overgehaald, die even welgevallig als blijvend is, maar ook door uw integere levenswijze, die door allen wordt geroemd en met een bewonderenswaardige wijsheid en even grote vriendelijkheid gepaard gaat. Maar geen lof verdient een bisschop meer dan wanneer hij zich zoals u op de vrede en de eendracht onder de christenen toelegt. En deze voortreffelijke eigenschappen verdienen des te meer bewondering, omdat u in de bloei van uw leven om het zo te zeggen als een soort Nestor voor zowel de illustere vorst FerdinandGa naar voetnoot46. als de kerk van Christus optreedt. Ik zeg niets dat onbekend is en ik roem uw kwaliteiten niet, maar ik dank God en wens mijzelf geluk vanwege de gaven die u zijn verleend. Moge hij van wie als enige het ware geluk uitgaat, u in uw waardigheid met al wat goed is verrijken. Bazel, 27 augustus 1526 |
|