1728 Aan Georg van Saksen
Bazel, 30 juli 1526
Hartelijke gegroet, zeer illustere vorst. Ik heb tegelijk met de teksten die u voor mij had laten vertalen, de brief van uwe hoogheid ontvangen.Ga naar voetnoot1. Dit alles was mij bijzonder welkom. Ik zal hier een andere keer over schrijven, als ik over vrije tijd beschik. Maar het leek mij goed uwe illustere hoogheid nu het enige dat ik kan melden, te berichten.
Rond de eerste juni stuurde ik via een officiële bode van mijn stad, die ik speciaal voor dit doel had gehuurd, een briefGa naar voetnoot2. naar de vergadering in Baden, waar onlangs een openbare discussie is gevoerd. Die brief, waarvan ik u een kopie toezend, zal de reden hiervoor duidelijk maken. Bij zijn terugkeer bracht de bode brieven en de bladzijden die ik zojuist noemde, maar verder niets. Omdat ik niets hoorde over de beker die u, zoals uwe illustere hoogheid schreef, mij zonder dat ik dit verdiende of verwachtte, had toegestuurd, begon ik de bode te vragen van wie hij deze brieven had gekregen. Hij zei van een geleerde, naar het leek, die naar die vergadering was gekomen, maar hem verder volledig onbekend was. Ik vermoedde dat het geschenk via Koberger zou komen. Deze bezorgde mij een paar dagen geleden enkele geschenken die vanuit Polen waren verzonden, maar bracht in zijn brief de beker niet ter sprake. Als de beker toevallig bij u is gebleven, is dat verder prima, want ik heb de vrucht van dat geschenk al geplukt, namelijk het bewijs van uw welwillendheid tegenover mij. Als hij is verzonden, moeten we het er niet op aan laten komen dat hij tegelijkertijd voor u en mij verloren gaat. Indien deze brief op tijd wordt afgeleverd, kunt u op de jaarmarkt in Frankfurt aangeven aan wie u de beker hebt toevertrouwd.
Dit is het enige wat ik op dit ogenblik kan schrijven, omdat ik door ziekte ben overvallen en omkom in mijn werkzaamheden. Ik bid dat de Heer uwe illustere hoogheid in alles voorspoed bezorgt.
Bazel, 30 juli 1526