De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 12. Brieven 1658-1801
(2014)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1708 Aan de Zwitserse Confederatie
| |
[pagina 121]
| |
uw als in mijn belang is. Een paar dagen geleden is een boekje verspreid met als titel De mening van Erasmus en Luther over het avondmaal van de Heer,Ga naar voetnoot1. waarvan het moeilijk te zeggen is of het meer dwaasheid dan boosaardigheid bevat. Hoewel op iedere bladzijde de naam van Erasmus wordt herhaald, durfde de auteur zelf nergens zijn naam erbij te plaatsen, maar zette er aan het eind een fictieve naam onder, wat juist een direct bewijs is van zijn slechte geweten. Daarna overlaadt hij mij met grootse eerbewijzen, dat wil zeggen: hij beledigt mij met eerbetoon door mijn bedachtzaamheid en geleerdheid zo te prijzen, dat hij mij probeert over te halen in te stemmen met een leer die al lang geleden door de katholieke kerk is veroordeeld. Alsof het gemeenschappelijk aanhangen van een dwaling opweegt tegen de waarheid. Met ronduit de meest dwaze argumenten tracht hij iedereen ervan te overtuigen, dat ik in mijn hart iets anders verborgen houd dan ik zou willen bekennen. Als oorzaak hiervan wil hij mijn bangheid aanmerken. Bovendien verzamelt hij uit mijn werken bepaalde passages, die op de meest schaamteloze manier misvormd en verdraaid zijn om mij verdacht te maken. Maar ik zal met de publicatie van een kort werkjeGa naar voetnoot2. de idiote waanzin van deze auteur beschrijven, misschien al binnen zes dagen. Om te voorkomen dat de valse glans van mijn naam, waarmee die oplichter geprobeerd heeft de ogen van eenvoudige lieden te verblinden, iemand in het verderf stort, wil ik nu, geachte heren, voor u het volgende verklaren: ik weiger niet als leider van alle ketters beschouwd te worden, indien er in mijn werken, die ik in groten getale heb geschreven, zelfs één plaats te vinden is, die over de eucharistie een andere opvatting verkondigt dan wat tot nu toe de katholieke kerk op gezag van de Heilige Schrift ons heeft voorgeschreven; of als ook maar één sterveling heeft gehoord dat ik de mening huldig van Wycliffs volgelingen, die sommigen nu opnieuw laten horen. Wat de mensen betreft is dit voldoende. Maar ik roep God als getuige aan die als enige de harten van de mensen kent,Ga naar voetnoot3. en bid dat zijn woede over mij heen komt, als ooit een mening in mijn geest heeft postgevat, die in strijd is met wat de katholieke kerk tot nog toe met grote eensgezindheid heeft verde- | |
[pagina 122]
| |
digd. Wat anderen is geopenbaard, moeten zij zelf maar zien. Tot op heden hebben geen argumenten mij kunnen overhalen om van wat de kerk voorschrijft af te wijken. Dit is geen menselijke angst, maar bezorgdheid om en vrees voor Gods toorn. Schaamteloos verwijten mijn tegenstanders mij bangheid, terwijl zij zelf in hun pamfletten hun naam niet durven schrijven. Zij wanen zich dapper, omdat zij met beledigende en onbeheerste pamfletten en herhaaldelijk met nieuwe meningen tweedracht in de wereld zaaien. ‘Als hij van mening verschilt,’ zeggen zij, ‘waarom schrijft hij dan niet tegen ons?’ Alsof iedereen die niet tegen zijn tegenstander schrijft, diens mening deelt en alsof het aan mensen ontbreekt die met hun geschriften terugvechten! Bij u in de vergadering bevinden zich mensen die hebben gezien dat ik begonnenGa naar voetnoot4. was iets tegen de opvatting van Karlstadt te schrijven, en zij kennen de reden dat ik ben opgehouden met waarmee ik een aanvang had gemaakt. Ook de auteur of aanstichter van dit werkje is het niet onbekend.Ga naar voetnoot5. Lieden die dergelijke meer dan beledigende pamfletten zonder juiste vermelding van plaats, drukker en auteur uitbrengen - deze zijn niet alleen maar beledigend, maar verspreiden ook tweedracht en ketterijen - kregen bij de heidenen zelfs de doodstraf. En wat bij hen een halsmisdaad was, is nu voor sommigen die zich verdedigers van de leer van het Evangelie wanen, een spel. U hebt nu, hooggeachte heren, mijn persoonlijke mening die ik eerlijk heb weergegeven. Als iemand aan dat misdadige werkje aanstoot heeft genomen, kan hij het mij daarom niet kwalijk nemen. Ik heb mijn plicht gedaan. Het zou tot uw wettige taak moeten behoren ervoor te zorgen dat lichtzinnige en dwaze lieden niet ongestraft op die manier kunnen spotten, omdat dit het leven en de goede naam van anderen in gevaar brengt en de staat in het verderf stort. Ik bid dat onze Heer Jezus uw onderneming, mijne achtenswaardige heren, laat slagen. Bazel, 15 mei 1526 Erasmus van Rotterdam, nederige dienaar van u, zeer geachte heren, eigenhandig ondertekend |
|