De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 12. Brieven 1658-1801
(2014)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1690 Aan Johannes Fabri
| |
[pagina 87]
| |
gers van deze nieuwe partijen schrik aan. Intussen veroorzaak je een dubbele moeilijkheid door tegelijk de horzels op te jagenGa naar voetnoot1. die op zich al dwaas genoeg zijn, en tegen mij, terwijl ik naakt en weerloos ben, een partij op te ruien die machtig is en van veel andere hulpmiddelen voorzien, waarvan geen zo geducht is als haar smaadschriften. Je ziet hoe vijandig Luther tegen mij heeft geschreven zonder door een belediging van mij uitgedaagd te zijn; wat zou hij doen als hij wel was beledigd? Hij heeft dat boekGa naar voetnoot2. met toewijding geschreven en zijn uiterste best gedaan dat het niet zou verdwijnen en dat tegelijk daarmee de beschuldigingen tegen mij bleven bestaan. Het boek is al tien keerGa naar voetnoot3. op diverse plaatsen gedrukt. Ik weet dat je zult zeggen dat ik mij niets moet aantrekken van wat dergelijke lieden mij naar het hoofd slingeren. Hoe kun je mij opdragen iets te doen wat zelfs de kerkleiders, die even machtig als succesvol zijn, niet aandurfden? Ik heb niet de positie om een lasteraar af te schrikken en niet zo'n onberispelijke levenswandel, dat er geen enkele verdenking van een vergrijp aan mij kleeft. Wat zou Luther, als hij nog meer geïrriteerd was, mij niet durven verwijten? Want terwijl hij rustig en vriendelijk wilde overkomen, deinsde hij er niet voor terug mij zo vaak ervan te beschuldigen,Ga naar voetnoot4. dat ik net als Lucianus niet geloof dat God bestaat, dat ik met Epicurus geloof dat God zich niet om zaken van stervelingen bekommert, dat ik de Heilige Schrift bespot en dat ik een vijand van het christelijk geloof ben. In een briefGa naar voetnoot5. waarvan ik je een kopie stuur, behandelt hij me zo dat hij bijna eist dat ik hem dankbaar moet zijn, omdat hij tegen zijn gewoonte en natuur in zich bij het schrijven zo had ingehouden. Zelfs zijn vrienden waren hoogst verbaasd dat Luther zo gematigd had geantwoord, omdat hij zo zwaar gegriefd was; natuurlijk door mijn Diatribe,Ga naar voetnoot6. waarin geen enkele belediging van iemand voorkomt. Ik denk dat het een kenmerk van een goed iemand is bang te zijn voor laster, zelfs als deze vals is. Wat vinden dergelijke karakters aangenamer? Zij zullen niets kunnen bedenken dat zo gruwelijk is dat hun aanhang het niet goedkeurt. En zij verstaan de kunst om laster aannemelijk te maken. Zware beschuldigingen worden nooit zo ontzenuwd, dat er in de geesten van mensen geen spoor van een verdenking achterblijft. Hoe ernstiger en schaamte- | |
[pagina 88]
| |
lozer een verzinsel is, des te sneller wordt er geloof aan gehecht. Veel mensen denken immers dat er iets achter moet steken, omdat iemand een ander van zo'n gruwelijk feit durfde te beschuldigen. Maar ook als juist iemands leefwijze een eind aan deze verdenking maakt, wat zal dan het nageslacht zeggen, als dat deze lasterpraat leest en mij niet kent? Die lieden zien dat het met de kwestie zo is gesteld dat zij, als ze niet volhouden, verlies lijden, en daarom zullen ze alles doen om hun positie niet kwijt te raken. Verder merken we dat, hoewel zij doen alsof ze niet willen winnen, deze pest zich toch naar alle kanten verder uitbreidt. Zodoende zie ik nergens een veilig heenkomen als ik hier moest vluchten. Zelfs als mijn lichaam wordt beschermd, bestaat er nu geen enkele beschutting tegen opruiende geschriften. Luther had besloten te doen alsof mijn Diatribe niet bestond, wat hij ook zelf toegeeft. Maar zijn vrienden die zich aan de opschepperij van bepaalde lieden hadden geërgerd, zetten per brief de man ertoe aan mij uit te schakelen, als hij wilde dat zijn partij bleef bestaan. Onder hen was, naar men zei, iemand die jou vroeger zeer dierbaar was en een leerling die van je edelmoedigheid profiteerde.Ga naar voetnoot7. Toch zou ik, als aan deze storm met het verlies van één CariërGa naar voetnoot8. een eind gemaakt kon worden, niet weigeren mij voor het algemeen belang op te offeren en het als winst beschouwen, als ik deze publieke ramp tot mijn persoonlijk nadeel kon genezen. Nu komt de ellende over mij heen; ik genees deze publieke ramp niet, integendeel, hij wordt erger. Ik schreef mijn Diatribe om geen andere redenen dan aan de wil van vorstenGa naar voetnoot9. tegemoet te komen en vervolgens om iedereen duidelijk te maken, dat ik met de partij van Luther absoluut niets te maken had. Want dat was in mijn en in ieders belang. Ik wist overigens dat ik als enig resultaat zou bereiken dat ik Luther tot een publicatie uitdaagde om zijn aangevallen leer te verdedigen. Direct al in het begin riep ikGa naar voetnoot10. dat theologen en monniken de zaak van Luther hielpen, maar er werd niet naar mij geluisterd. Daarna liet ik de weg zien om een einde aan de ellende te maken, maar mijn plan werd afgewezen. Ten derde heb ik de kwestie per briefGa naar voetnoot11. met paus Adrianus besproken; ik vermoed dat het plan bij hem niet in goede aarde is gevallen, juist omdat hij niets heeft geantwoord. We zien hoe de zaak uit de hand is gelopen. In Frankrijk gaan enkele aanhangers van Béda vol overgave met censuur, publicaties, kerkers, verbrandingen en pamfletten tekeer. Ik zou wensen dat zelfs op die manier de pest bedwongen kon | |
[pagina 89]
| |
worden, maar de afloop van de kwestie zal leren dat met deze handelwijzen het kwaad alleen maar erger wordt. De partij van Luther gebruikt bij voorkeur de volgende hulpmiddelen. Met hun preken lokken zij het volk en houden zij het vast. Door hun onderricht in talen en schone letteren maken zij de jeugd en de mensen die aan dit soort studies veel genoegen beleven, tot hun aanhangers. Het volk verleiden zij met vrijheidsliefde. Het belang van de drukkers is niet gering. Bij dit alles profiteren zij het meest van de bijna algemene haat tegen enkele slechte monniken, priesters die zich als epicureeërs gedragen en onbesuisde theologen, want over de goede spreek ik niet. Onder de adel, vooral de lagere, hebben zij veel mensen die geneigd zijn hen te steunen, omdat die naar de inkomsten van de clerus verlangen. Misschien zullen er ook enkele vorsten zijn die deze algemene storm van gebeurtenissen tot hun voordeel aanwenden, zoals sommige lieden door schipbreuk of brand bij anderen hun vermogen plegen te vergroten. En als wij doorgaan met bijtende pamfletten, kerkers en terechtstellingen dit kwaad te verergeren, vrees ik dat er uiteindelijk een algehele jammerlijke verwarring op volgt. Het voorspel hebben we gezien. De paus heeft verhinderd dat zijn mensen nog langer tegen Luther schrijven, en dat is verstandig van hem. De Italianen zullen ons onderling laten strijden en van onze dwaasheid genieten. Het wordt tijd dat ook wij verstandig worden, het verlangen naar persoonlijk voordeel opzijzetten en ons van harte voor het algemeen belang inspannen, in het bewustzijn dat we allen op hetzelfde schip zitten, dat niet kan vergaan zonder de ondergang van ons allemaal. De kwaal is te ernstig en te ver verspreid dan dat hij met gangbare middelen te genezen is. Als je me vraagt welke middelen men moet gebruiken, vraagt deze kwestie om een grotere begaafdheid dan die van mij. Toch zal ik mijn advies voor wat het waard is, wanneer vorsten er in alle ernst om vragen, graag uitbrengen, als het maar in het geheim gebeurt. Wij zien met wat voor pamfletten Luthers volgelingen de wereld overladen. De werken die sommige theologen als reactie hierop schrijven, zijn niet veel heilzamer. Wat anders dan brand ontstaat er uit een botsing van dergelijke geschriften? Hetzelfde gebeurt met de preken van beide kampen; zo raakt men aan beide kanten door beledigingen buiten zichzelf en wordt de strijd met touwtrekkenGa naar voetnoot12. uitgevochten. Als onruststokers uit de scholen worden verwijderd en er lieden voor in de plaats komen die leerlingen deugdelijke en noodzakelijke literatuur afleren, zal men niets bereiken. Er komt geen einde aan het discussiëren. Predikers van de afgewezen partij zou men moeten verwijderen, vooral enkele vooraanstaande, en in hun plaats zouden integere mensen moeten komen | |
[pagina 90]
| |
die geen enkele betwiste leerstelling verkondigen en slechts die zaken behandelen die zonder meningsverschil aan godsdienstigheid en goed gedrag bijdragen. De scholen en het taalonderwijs zou men moeten overlaten aan hen die, vrij van iedere sympathie voor een van de partijen, kinderen nuttige dingen leren. Doordat sommigen door een onbeheerste haat tegen Luther worden meegesleept, veroorzaken zij nu ook de ondergang van de humaniora en hun beoefenaren; degenen die zij dienden aan te trekken, drijven zij het kamp van Luther in. Intussen gaat men met de godsdienst als dekmantel zelfs tegen onschuldigen tekeer. Tegen de veroorzakers van onrust moet men terecht streng optreden, maar dan zó dat voor zover mogelijk onschuldigen geen schade oplopen, mensen die nog te genezen zijn niet worden verstoten en de massa gespaard blijft. Het zou wellicht nuttig zijn van steden waar dit kwaad de overhand heeft gekregen, gedaan te krijgen dat beide partijen hun eigen plaats krijgen en ieder zijn geweten mag volgen tot er een tijd komt die eendracht mogelijk maakt. Laat er intussen een strenge straf vastgesteld worden voor wie een opstand beramen. Laat ons onderwijl zelf enkele zaken waaruit dit kwaad voortwoekert, onmiddellijk verbeteren en de rest voor een algemeen concilie bewaren. Maar hierop wil graag ik bij een andere gelegenheid uitvoeriger ingaan en zelfs liever onder vier ogen, als ik zie dat de zaak jou ter harte gaat. Intussen vraag ik je ter wille van onze vriendschap niet langer die horzelsGa naar voetnoot13. tegen me op te jagen, tenzij je Erasmus dood wilt hebben. Ik weet dat je welwillend tegenover mij staat en ontken niet dat ik tegenover jou verplichtingen heb. Maar de diensten die je me vroeger bewezen hebt, zul je door je verstandige optreden uitbreiden, wanneer jouw hartelijke sympathie niet hetzelfde bereikt als wat mijn vijanden beogen. Enkele onverstandige aanhangers van mij hebben gedaan gekregen dat de keizer een streng en dreigend interdictGa naar voetnoot14. tegen een paar onruststokers in Leuven heeft uitgevaardigd.Ga naar voetnoot15. Er was echter niets dat hen zo sterk tegen mij kon uitdagen. Ik kan onmogelijk standhouden als ik geen bijzondere en duidelijke steun van de vorsten krijg, nu ik eenmaal de arena heb betreden. De kwestie kan niet langer verborgen blijven. Je zult zeggen: ‘Wat kan jou overkomen, wanneer je functies weigert die aanzien genieten?’ Terecht weiger ik deze lasten, ik ben zo'n zwak iemand, | |
[pagina 91]
| |
dat ik met moeite mijzelf kan steunen. Toen een zekere RufusGa naar voetnoot16. die tot de senatorenstand behoorde, bij een maaltijd door de wijn verhit was geraakt, wenste hij dat keizer Augustus niet gezond en wel terugkeerde van de reis die hij voorbereidde, en met een stem die bij een dronkaard past voegde hij eraan toe dat alle stieren en kalveren hetzelfde wensten. De slaaf die er vlakbij stond, bracht daags daarna bij zijn heer in herinnering wat deze onder het drinken had gezegd, en adviseerde hem anderen voor te zijn en zichzelf aan te geven. De meester snelde de keizer tegemoet toen deze naar het forum afdaalde en bekende dat hij hem daags daarvoor slecht gezind was geweest; en nu wilde hij dat wat hij de keizer toegewenst had, hem zelf en zijn kinderen zou treffen. De keizer, bijzonder mild als hij was, schonk de man vergiffenis. Toen zei Rufus: ‘Maar toch zal niemand geloven dat ik weer bij u in de gunst ben gekomen, als u niet iets geeft.’ En hij vroeg een bedrag, waarvan je je nauwelijks kunt voorstellen dat je dat van een vriend kunt krijgen. De keizer gaf het bedrag en zei: ‘Wat mij betreft zal ik moeite doen nooit boos op je te worden.’ Hiermee nog niet tevreden betaalde hij ook het bedrag voor de vrijlating van de slaaf die zijn heer had gewaarschuwd. Deze gebeurtenis pakte voor Rufus gunstig uit, want de keizer combineerde voor hem mildheid met vrijgevigheid. Daarom denk ik dat mijn hoop niet onterecht is dat ik een bewijs zou kunnen tonen van de gunst van onze genadige vorst. Door dat te laten zien kan ik iedereen ervan overtuigen dat Ferdinand op mij gesteld is. Ik twijfel er niet aan dat hij dit op grond van zijn edelmoedige natuur graag zal doen, als jij hem daar maar aan herinnert. Het bewijs dient in de eerste plaats iets bijzonders en in de tweede plaats voor dagelijks gebruik geschikt te zijn. Ik bezit al enkele geschenken van vorsten waar ik erg aan gehecht ben, niet zozeer vanwege de waarde als wel omdat zij getuigen van de sympathie van vorsten voor mij. Dat ik hun sympathie heb verworven, geldt voor mij niet als de minste eer. HeinrichGa naar voetnoot17. die deze brief bezorgt, is helemaal van je afhankelijk. Ik weet dat jij ervoor zult zorgen dat hij in zijn verwachting niet wordt teleurgesteld. Groet meester Lukas,Ga naar voetnoot18. Cantiuncula als hij er is en Jakob Spiegel. De zeer illustere vorst wens ik alles toe wat hij op grond van zijn gaven verdient. Het ga je goed. Bazel, 1526 |
|