De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 12. Brieven 1658-1801
(2014)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1688 Aan Maarten Luther
| |
[pagina 83]
| |
niemand zo onbehouwen of, wat afschuwelijker is, zo kwaadaardig geschreven hebt. Nu komt het je natuurlijk goed van pas dat je een zwakke zondaar bent, terwijl je op andere momenten alleen maar verlangt dat men je niet als een god beschouwt. Jij bent, zoals je schrijft, iemand met een onstuimig karakter, en je beleeft genoegen aan zo'n opvallend argument. Waarom liet jij dan niet lang geleden die wonderlijke verontwaardigingGa naar voetnoot2. tegen de bisschop van RochesterGa naar voetnoot3. of Cochlaeus klinken? Zij noemen je bij je naam en dagen je met hun beledigingen uit, terwijl mijn DiatribeGa naar voetnoot4. een vriendelijke behandeling is. Wat is dan het bewijs van al die zotte beledigingen en misdadige leugens, dat ik een atheïst en een epicureeër ben, een scepticus in zaken die het christelijk geloof betreffen, een godslasteraar en wat niet meer? En dat naast talloze andere beschuldigingen waar je over zwijgt. Ik til hier minder zwaar aan, omdat niets hiervan mij gewetenswroeging bezorgt. Als ik niet op een christelijke manier over God en de Heilige Schrift zou denken, zou ik mijn leven zelfs niet één dag willen rekken. Als je de kwestie met je gebruikelijke onstuimigheid maar zonder buitensporige beledigingen had behandeld, zou je minder mensen tegen je in het harnas hebben gejaagd. Nu was het voor jou een genoegen om meer dan een derde van je boek hieraan te besteden, omdat je je hart volgde. De feiten zelf laten zien hoeveel je mij tegemoet bent gekomen, omdat je mij met zoveel duidelijke beschuldigingen opzadelt. Mijn Diatribe wilde daarentegen geen dingen oprakelen die de wereld zelf al wist. Jij beeldt je in, denk ik, dat Erasmus geen aanhangers heeft. Er zijn er meer dan je denkt. Maar het is niet zo belangrijk wat ons beiden overkomt, vooral mij, omdat ik binnenkort van hier zal vertrekken, zelfs als de hele aardbol voor mij zou applaudisseren. Behalve mij zit het alle fatsoenlijke mensen dwars dat jij met je arrogante, brutale en opruiende karakter de hele wereld met een verderfelijke tweespalt schokt. Rechtschapen mensen en liefhebbers van de humaniora lever je uit aan enkele onbesuisde farizeeërs; schurken en lieden die op een revolutieGa naar voetnoot5. uit zijn, voorzie jij van wapens voor een opstand. Kortom: je behandelt de zaak van het evangelie zo, dat je alles wat wel en niet heilig is door elkaar haalt, alsof jij je erop toelegt dat deze storm nooit een goede afloop heeft - iets waar ík wel altijd naar heb gestreefd. Ik ga niet na wat je aan mij te danken hebt en welke beloning ik daar- | |
[pagina 84]
| |
voor heb ontvangen. Dat zijn allemaal persoonlijke zaken; maar de algemene ellende en de ongeneeslijke verwarring in allerlei zaken kwellen mij. Wij hebben die uitsluitend te danken aan jouw onbeheerste karakter dat ontoegankelijk is voor vrienden die goede raad geven, en bij alles wispelturig vanwege enkele onbeduidende, duistere figuren. Wie jij uit de macht van de duisternis hebt bevrijd, weet ik niet. Toch diende je eerder het zwaard van je pen te trekken tegen zulke ondankbare lieden dan tegen een verhandeling die gematigd van inhoud is. Ik zou je een betere mentaliteit toewensen, als jij niet met die van jou erg ingenomen was. Je mag mij toewensen wat je wilt, als het maar niet jouw houding is, tenzij de Heer haar bij je zal veranderen. Bazel, 11 april 1526, de dag waarop ik je brief ontving |
|