De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 12. Brieven 1658-1801
(2014)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1685 Van Noël Béda
| |
[pagina 72]
| |
dig daarentegen een volledig tegengestelde opvatting en denk niet dat er ergens een goede theoloog is die zich niet ergert aan de geschriften die je hebt gepubliceerd, en die zich niet uit alle macht verzet tegen de dwalingen die je daarin hebt verspreid. Als jouw brief mij inderdaad niet had verrast, durfde ik tot dan toe er zelfs niet aan te denken dat ik je met een brief kon benaderen. Daarom heb ik je nooit zelf geschreven, maar altijd op jouw brieven geantwoord; wat ik voor jouw welzijn nuttig vond, heb ik tot nu toe niet verzwegen. Zodoende ben ik voor een tiran en een belediger uitgemaakt. Het verbaast mij in elk geval wat voor een zachtmoedigheid jij als theoloog laat zien, wanneer je over anderen spreekt. Ik denk dat Cousturier met een AntapologiaGa naar voetnoot3. die nu gedrukt wordt, de wereld zal laten zien, dat jij die deugd alleen maar met je tong en je pen verkondigt. Of hij iemand heeft die zijn tekst verfijnt, weet ik niet. Verder zou jij eens moeten bekijken met welke gedachte jij je onlangs per brief tot mij hebt gewend. Je zegt:Ga naar voetnoot4. ‘Jouw opmerkingen, of zij nu terecht waren of niet, zouden mij nooit gekwetst hebben, als je ze me had toegestuurd. Nu heb jij ze daar met een ergerniswekkend voorwoord als van een censor verspreid, tot mijn nadeel en nog afgezien van het feit dat ik ze hier toevallig onder ogen heb gekregen.’ Dit zijn jouw woorden. Het volgende heb je ook gezegd:Ga naar voetnoot5. ‘De opmerkingen die je zo vriendelijk was mij toe te sturen, zijn zeer welkom. Had je ook maar de passages in mijn brief aan de bisschop van BazelGa naar voetnoot6. waar je zoveel aanstoot aan hebt genomen, toegezonden.’ Zo heb je het eigenhandig geschreven in een brief uit Bazel op 2 oktober 1525. Het is dus volkomen juist dat ik je de opmerkingen heb toegestuurd,Ga naar voetnoot7. omdat je daar nogal nadrukkelijk om vroeg. Ze zijn niet toevallig in Duitsland beland. Maar het is absoluut onjuist dat ik ze hier heb verspreid. Als meester Bérault een exemplaar voor zichzelf heeft achtergehouden en verspreid, of iemand anders van jouw tussenpersonen, is dit volledig buiten mijn medeweten gebeurd. Let er dus op met welke woorden je mij beschuldigt. Datgene waarvan jij vermoedde of door een vals gerucht aannam dat het gebeurd is, zal ik je bij deze gelegenheid nog eens uitleggen. Goede mensen die voor Gods ogen met mij jou welgezind zijn, waren verheugd, omdat ze in de tweede briefGa naar voetnoot8. die je mij eigenhandig schreef, zagen dat je mij een | |
[pagina 73]
| |
zuivering van je geschriften beloofde, en omdat je zei dat je diegenen die je zouden helpen, hoogst dankbaar was. Want je zei: ‘Ik zal niet weigeren een strengere rechter voor mijn pennenvruchten te zijn dan AugustinusGa naar voetnoot9. voor zijn geschriften was.’ Daarom dankten zij de Heer voor jou en wensten jou en mij geluk, omdat ik door mijn advies jouw resultaten enigermate had verbeterd; want vanwege je goede woorden hoopten zij net als ik dat het ook zo zou gebeuren. Vanaf dat moment oefenden zij zelfs op een onaangename manier onophoudelijk druk op mij uit om met een dergelijk verhaal per briefGa naar voetnoot10. ook Jacques Lefèvre te waarschuwen. Ik heb dit uiteindelijk gedaan en met een christelijke openhartigheid de man die in theologisch opzicht ernstig ziek is, op de gevaren gewezen. Onder andere bood ik aan, als hij zichzelf wilde genezen, mijn exemplaren van zijn commentaren op de brieven van de heilige Paulus en de evangeliën, waar ik in de marges bepaalde passages als onjuist had aangemerkt, naar hem toe te sturen. Hierdoor zou hij van mijn mening kennis kunnen nemen. Hij schreef mij terug en dankte mij hartelijk, nam toch mijn aanbod niet aan, maar vroeg mij nog de redenen te noemen waarom ik vond dat die passages kritiek verdienden. Toen ik dat zag, heb ik enkele dagen in grote bezorgdheid doorgebracht en weigerde ik überhaupt mijn pen te gebruiken. Maar daarna vatte ik moed en begon op 13 juni 1525 de man te helpen met iets te schrijven zonder ook maar een idee te hebben hoe lang ik met het werk bezig zou blijven. Ik heb mijn plan doorgezet en ten slotte medio februari twee boeken AnnotationesGa naar voetnoot11. voltooid. Rond begin maart begon Joost Bade met het drukken en men verwacht dat hij het vóór PinksterenGa naar voetnoot12. af zal hebben. Omdat ik echter vaststelde dat zeer veel fouten zowel bij Lefèvre als bij jou voorkomen, besloot ik als waarschuwing voor je dwalingen een soort klein aanhangsel aan die twee boeken toe te voegen waarin mijn kritiek kort is weergegeven. Ik deed dit om niet de indruk te wekken ten nadele van de waarheid onderscheid in personenGa naar voetnoot13. te maken, wat wellicht zou gebeuren als ik je zonder te groeten voorbij zou gaan, terwijl er een bijna even sterke aanleiding was je te spreken. Toch zeg ik slechts een paar woorden tegen je. Maar Lefèvre en jij moeten het niet onterecht vinden dat ik op aanwijzing van mijn geweten mijn uiterste best doe de waarheid van het geloof, die jul- | |
[pagina 74]
| |
lie op allerlei manieren geweld hebben aangedaan, te beschermen. Dat dit vooral voor jou nodig is bewijst juist het feit dat je nog steeds ingenomen bent met je brief aan de bisschop van Bazel,Ga naar voetnoot14. vooral omdat Augustinus, als hij over de ketterij van de Arianen in zijn De haeresibusGa naar voetnoot15. spreekt (deel 11 van zijn werken), laat zien dat het onderwerp dat je daar behandelt, al lang geleden is veroordeeld. En hoe moeten wij ons voorstellen dat de brief die de partij van de volgelingen van Luther duidelijk steunt, hun ongenoegen heeft opgewekt? Naar mijn mening is de commotie van die goddelozen niet daaruit voortgekomen. Zij zijn om andere redenen getergd, waarvan jij je, wat je ook doet, nauwelijks zult kunnen vrijpleiten, tenzij je wat je verkeerd hebt geschreven zelf opnieuw behandelt. Want omdat die lieden anderen heel listig kunnen bedriegen, laten ze zichzelf niet gemakkelijk met woorden bedwingen. Maar ik ben je zeer erkentelijk dat je je pen tegen hen hebt gericht.Ga naar voetnoot16. Moge de Heer je de genade geven om met deze werkzaamheden eerlijke roem te verdienen. Maar hierover heb ik nu genoeg gezegd. Het is niet ongebruikelijk of onbescheiden dat we soms, als de zaak dit verlangt, strenge taal gebruiken; het lijdt immers geen enkele twijfel dat dit voor jou niet ongewoon is. Sta daarom toe, vraag ik je, dat ik mij in het belang van de waarheid over deze auteursvrijheid kan verheugen. Ik hoop dat niemand haar gebruikt om wat onwaar is te verdedigen. En bid met mij tot de Heer, dat hij alles tot ons heil aanwendt. Wat er met de persoon BerquinGa naar voetnoot17. gaat gebeuren, weet ik niet. Want op de 23ste van deze maand kwam de kerk met een zwaarwegend oordeel dat hij opnieuw tot ketterij was vervallen, en is hij aan de macht van het parlement, dat wil zeggen aan de wereldlijke arm overgedragen. Als je het eerste boek van Augustinus tegen de grammaticus Cresconius leest, zul je, denk ik, niet langer beweren, dat de scholastieke theologie minder oud of nuttig is dan welke andere ook. Wie haar niet kent en over goddelijke zaken uitspraken gaat doen, stelt zich werkelijk aan enorme gevaren bloot. Wie beseft niet dat in deze ongelukkige tijd, waarin de christelijke samenleving door opvallende nevels van dwalingen wordt gehinderd, een dergelijke theologie hoogst noodzakelijk is? Omdat je klaagt dat je door aanhangers van Luther en tegelijk door katholieken wordt lastiggevallen, zeg ik ten slotte eerlijk dat jij | |
[pagina 75]
| |
voor je zaak moet lijden. Wie in alles oprecht handelt, lijdt alleen door toedoen van slechte mensen en dit geldt in elk geval als roemvol. Ik hoop dat alles bij jou zich ten goede keert. Ik dank je voor de toezending van de mis van de Heilige Maagd,Ga naar voetnoot18. maar ik heb het deel van je antwoord aan LutherGa naar voetnoot19. niet gezien en gekregen. Het ga je goed, uit Montaigu, op de vijfde dag van de Heilige Week, 29 maart 1525 volgens de Parijse tijdrekeningGa naar voetnoot20. Je toegewijde broeder die voor je bidt, N. Béda |
|