De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 12. Brieven 1658-1801
(2014)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1678 Aan Michel Boudet
| |
[pagina 55]
| |
enkele werkjes van Plutarchus die ik had vertaald, en mijn antwoord aan Luther.Ga naar voetnoot2. Hieronymus is nu heel voorspoedig voltooid,Ga naar voetnoot3. en ten koste van veel zweet zijn de Adagia uitgebreid en verbeterd.Ga naar voetnoot4. Ik was begonnen met de voorschriften voor het huwelijk, waarom de koningin van Engeland, een vrome en ontwikkelde dame, mij had gevraagd.Ga naar voetnoot5. Maar mijn werkzaamheden werden onderbroken door een werk van Luther,Ga naar voetnoot6. dat onverwacht kwam aangevlogen en waarmee hij op mijn DiatribeGa naar voetnoot7. ingaat, maar zo giftig, zo schunnig en ook zo gemeen, dat hij tot nu toe niemand zo driest heeft aangevallen. Daarentegen heeft mijn Diatribe de kwestie heel beheerst en zonder scheldpartijen behandeld. Alles waartoe de kerk van Wittenberg door geleerdheid of laster in staat was, is in dit boek bijeengebracht. Het werk heeft een meer dan normale omvang en wordt in het Duits vertaaldGa naar voetnoot8. om daarmee handwerkslieden en boeren tegen mij op te zetten, want bij hen wordt Erasmus niet gehoord. Met opvallende ijver hadden zij ervoor gezorgd, dat het boek mij niet vóór de jaarmarkt van Frankfurt zou bereiken met als doel om, wanneer het boek van Luther zonder mijn antwoord was verspreid, enkele maanden ongestraft triomfen te vieren. Maar toevallig stuurde een vriend uit LeipzigGa naar voetnoot9. het mij toe, maar zó laat, dat er voor het lezen, antwoorden en drukken nauwelijks twaalf dagen resteerden. Ik weet dat jij het niet zult geloven, maar hier geloven mensen het, die het hebben gezien. Op de rest van het werk zal ik een zorgvuldiger antwoord schrijven. Ik was voor andere zaken geboren, maar het lot heeft het zo beschikt dat Erasmus op de leeftijd waarop gladiatoren gewoonlijk ontslag krijgen, niet alleen gedwongen wordt met een net in de arena te verschijnen, maar ook om thèriomachein, dat wil zeggen met wilde beesten te strijden. Want wat is er onstuimiger dan die Cousturier? Bij Luther verbaas ik mij over zulke verschillende personages. Sommige zaken schrijft hij zo, dat hij de geest van een apostel lijkt uit te ademen. Maar welke nar overtreft hij daarentegen niet met zijn sarcasmen, spotternijen, beledigingen en grappen? Vol hoogmoed minacht hij keizers en bisschoppen en bij het gefluister van de meest onbe- | |
[pagina 56]
| |
langrijke en verachtelijke lieden gaat hij tegen iedereen zo tekeer, alsof hij vergeten is welk toneelstuk hij opvoert en welke rol hij op zich heeft genomen. In boeken die hier zijn gepubliceerd, wordt ons geleerd dat het lichaam en bloed van de Heer in de eucharistie niet werkelijk aanwezig zijn.Ga naar voetnoot10. Toen de magistraat mij naar mijn mening vroeg, heb ik geantwoord niets anders te geloven dan wat de katholieke kerk had vastgesteld.Ga naar voetnoot11. Dit antwoord viel verkeerd bij deze nieuwe evangelieverkondigers, die op een armzalige wijze aan hun mening wilden vasthouden. Hoewel ik hier aan de kant van Luther stond, die in dit opzicht met hen van mening verschilt, hebben zij hem toch ertoe aangezet al wat hij aan vergif in zich had over mij uit te storten. Dat zijn ongetwijfeld de strijdtechnieken van de evangelieverkondigers. Terwijl ik met dergelijke monsters streed, ben ik desondanks aangevallen door mensen als CousturierGa naar voetnoot12. en Béda.Ga naar voetnoot13. Beide partijen spelen namelijk hun rol zo alsof zij geen gelukkige afloop willen. Als ik je met deze brief lastig val, moet je het deze jongemanGa naar voetnoot14. kwalijk nemen. Met jouw vriendelijkheid heb je hem geleerd een brief af te dwingen, ook al is deze overbodig. Ik wens je, eerwaarde heer, het beste toe. Bazel, 13 maart in het jaar 1526 |
|