De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 12. Brieven 1658-1801
(2014)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1674 Aan Jan Łaski
| |
[pagina 48]
| |
tast, naar haar oude soberheid terug te brengen. Vervolgens moest ik bijna de hele herfst en winter met nierstenen worstelen. Alsof dit al niet genoeg was, kwamen hierbij van elders nog zoveel moeilijkheden, dat ik eenvoudigweg merkte dat mijn beschermengel verstek liet gaan. Ik durfde je niet tegen te houden, omdat je op bevel van de koningGa naar voetnoot2. tot belangrijke zaken werd geroepen, hoewel ik voorzag dat wat feitelijk gebeurd is, zou plaatsvinden. KarlGa naar voetnoot3. is hier teruggekeerd en hij bracht geconserveerde vruchten mee, waarvan echter het sap al verdwenen was. Hij klaagde dat hij door deze reis zoveel tijd voor zijn studies had verloren. Je ziet hoe spaarzaam hij nu met zijn tijd omgaat. Ik heb de man naar Engeland gestuurdGa naar voetnoot4. om te voorkomen dat hij sloom wordt van het nietsdoen. Over de terugkomst van je bode heb ik tot nu toe niets gehoord.Ga naar voetnoot5. Ik weet alleen op grond van een brief van de arts AntoninGa naar voetnoot6. dat mijn Lingua en het boek over wiskunde hun bestemming hebben bereikt. Wat jouw aansporing de koning van Polen te schrijven betreft, heb ik nog niet beslist of dat zinvol is. Hier was zelfs geen vliegGa naar voetnoot7. die naar Venetië wilde gaan. Het was onzeker in welk deel van de wereld je verbleef, Spanje, Frankrijk of Polen. Daarom was ik bang dat een brief die te laat bij de koning werd bezorgd, even onwelkom zou zijn als die late troost bij de keizer.Ga naar voetnoot8. Toch zal ik, als mij tijd wordt gegund, een brief schrijven omdat jij het bent die zo'n gunstig advies geeft. Persoonlijk heb ik altijd een afkeer gehad van het strijdperk en nooit de rol van gladiator willen spelen. Op dit moment word ik gedwongen, zo heeft het lot beschikt, ook met wilde dieren te strijden. Parijs stuurde mij een boek van Pierre Cousturier,Ga naar voetnoot9. vroeger een theoloog aan de Sorbonne, nu een kartuizer monnik, waarin hij het over niets anders heeft dan ketterijen, aartsketters, godslasteringen en schisma's. Ik heb hem geantwoordGa naar voetnoot10. en vergat | |
[pagina 49]
| |
daarbij bijna mijn gebruikelijke vriendelijkheid. Zijn boek was met officiële toestemming van de pers gekomen. Tezelfdertijd verscheen ook de Censura van Béda;Ga naar voetnoot11. er waren drie geschriften van LatomusGa naar voetnoot12. aan voorafgegaan, en daarna nog een smaadschrift van vier dominicaner malloten.Ga naar voetnoot13. Ten slotte kwam onverwacht een boek van LutherGa naar voetnoot14. aangevlogen, waarin hij zichzelf in iedere vorm van brutaliteit overtreft. Daarop heb ik nu gedeeltelijk gereageerd.Ga naar voetnoot15. Want vóór de datum van de jaarmarkt waren mij nauwelijks twaalf dagen gegund. Ik denk dat ik aan de geschriften van Luther kan ruiken dat Pellicanus hem een paar van onze gesprekspunten schriftelijk heeft meegedeeld. Laatstgenoemde heeft hier bijna een tweede drama teweeggebracht. Hij had het gerucht verspreid dat hij over de eucharistie dezelfde mening was toegedaan als ik. Ik schreef hem hierover een protestbrief,Ga naar voetnoot16. maar zonder zijn naam te noemen. De brief aan Pellicanus werd door Baer en Cantiuncula aan verscheidene mensen getoond; hij werd zelfs in de raad voorgelezen en raakte ten slotte, toen hij in het Duits was vertaald, tot mijn ongenoegen overal verspreid. Pellicanus antwoordde schriftelijk.Ga naar voetnoot17. Ik schreef hem terugGa naar voetnoot18. dat hij met schrijven moest ophouden. Als hij wat wilde, moest hij maar naar mij toekomen. En hij kwam. Ik vroeg de man wat hij met zijn brieven wilde. Hij verzon allerlei uitvluchten. Ik begon hem in het nauw te brengen. Ten slotte gaf hij in elk geval toe dat hij gezegd had dezelfde opvatting te huldigen als ik. Herhaaldelijk vroeg ik wat hij en ik dan naar zijn mening gemeenschappelijk hadden. Na talloze uitvluchten antwoordde hij dat in de eucharistie het lichaam en bloed van Christus aanwezig waren. ‘Jij bent dezelfde mening toegedaan,’ zei hij. ‘Is dat alles?’ vroeg ik, ‘Geloof jij dat zij daar slechts symbolisch aanwezig zijn?’ ‘Nee,’ zei hij, ‘maar ik denk dat de kracht van Christus daar aanwezig is.’ Ik ging verder: ‘Geloof jij niet dat de substantie van zijn | |
[pagina 50]
| |
lichaam er aanwezig is?’ Hij gaf toe dat hij dat niet deed. Daarna vroeg ik hem of hij die mening bij mij ooit kenbaar had gemaakt. Hij zei eerlijk zoals het was, namelijk dat hij dat nooit had gedaan. Daarna vroeg ik hem of hij die mening ooit van mij had gehoord. Hij zei dat het niet het geval was en dat hij zelfs vaak mijn tegengestelde mening had vernomen. Ik ging door: ‘Bij anderen verklaar jij dat je dezelfde mening hebt als ik. Wanneer je dat zegt, verklaar je voor jezelf dat je in zoverre mijn mening deelt, dat je gelooft dat het lichaam van Christus daar aanwezig is, en je toehoorders leiden daaruit af dat ik net als jij aanneem wat Oecolampadius heeft verkondigd.’ Nu hoor ik dat er twee brievenGa naar voetnoot19. van hem circuleren, de meest dwaze die ik ooit heb gezien. Hij is naar Zürich uitgenodigd om daar Hebreeuws te doceren. Hij is de laatste van de evangelici aan wie ik iets zal toevertrouwen. Toen het boek van Oecolampadius De eucharistiaGa naar voetnoot20. was uitgekomen, raakte de raad door de ongewone inhoud enigszins in verwarring en vroeg mij persoonlijk en daarnaast ook proost Baer, BonifaciusGa naar voetnoot21. en Cantiuncula om advies. Zodra die lieden lucht van de zaak kregen - want zij ging Zwingli, Oecolampadius, Capito en Pellicanus zeer ter harte -, bereikte mij een brief van CapitoGa naar voetnoot22. met de bedoeling mij mijn competentie te ontnemen. Er was ook een smaadschrift gereed dat in druk is verschenen. Sommigen vermoedden dat dit ook van de hand van Capito was.Ga naar voetnoot23. Dat is de steun die het evangelie krijgt. Lefèvre d'Étaples is uit Frankrijk gevlucht en verblijft nu in Straatsburg, maar hij heeft zijn naam veranderd,Ga naar voetnoot24. zoals de oude man in de comedie,Ga naar voetnoot25. die Chremes in Athene heette en Stilo op Lemnos. Maar waarom zadel ik jou in je vooraanstaande positie met dit geweeklaag op? Beatus Rhenanus publiceert enkele aantekeningen op Plinius;Ga naar voetnoot26. hij zal ze, denk ik, aan jou opdragen. Wanneer mij bekend is waar jij je gevestigd hebt, zal ik je uitvoeriger schrijven. Deze brief heb ik aan de winden toevertrouwd, in de hoop dat hij jou ergens bereikt. | |
[pagina 51]
| |
Voordat ik deze brief verzegelde, kreeg ik je brief van 1 februari,Ga naar voetnoot27. waarin je schrijft dat je bode is omgekomen en dat je haastig naar je vaderland terugkeert. Ik zou willen dat je, toen je bij mij verbleef, ook zulke onregelmatige brieven van jouw bekenden had verwacht. Ik heb trouwens van jou en van Pole niets gekregen behalve je briefGa naar voetnoot28. die mijn Karl mij bezorgde en je zojuist ontvangen brief. Ik heb van deze brief twee kopieën gemaakt; de ene heb ik naar Frankfurt gestuurd, de andere naar Konstanz. Deze handigheid heb ik van kardinalen geleerd, voor het geval er iets belangrijks te melden valt. Het ga je goed, Bazel, 8 maart 1526 Doe de groeten aan de paltsgraaf,Ga naar voetnoot29. je broerGa naar voetnoot30. en verder aan onze vrienden. |
|