De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 12. Brieven 1658-1801
(2014)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1670 Aan Johan van Saksen
| |
[pagina 37]
| |
ten. Ik heb het boek een heel bescheiden titel gegeven door het een verhandeling of discussie te noemen. Ik vervul daarin niet de rol van rechter, maar van onderzoeker en gespreksdeelnemer, waarbij het gezag van alles en iedereen behalve dat van de Heilige Schrift is opgeheven. Een welwillender gespreksdeelnemerGa naar voetnoot3. kon Luther niet wensen. Als zijn leer waar was, had hij de gelegenheid gekregen zijn opvatting kracht bij te zetten. Als dat niet het geval was, kon hij niet vriendelijker daartoe aangespoord worden. Wat zou ik er meer over moeten zeggen? Er was niets dat iemand, hoe lichtgeraakt hij ook is, kon beledigen. Toch maakte deze vriendelijkheid dat enkele theologen en vorsten een diepe haat tegen mij koesterden, omdat ik volgens hen niet met Luther streed, maar de spot met hem dreef. Weliswaar ben ik door de machtigste vorsten dit strijdperk ingeduwd, hoewel ik het weigerde en van alles als excuus aanvoerde, maar ik zweer bij God dat ik in dat werk niets heb geschreven dat met mijn innerlijke overtuiging in strijd is. Van niemand heb ik ook maar een cent gekregen om tegen Luther te schrijven. Maar hij stuurde mij een abnormaal lang werk,Ga naar voetnoot4. dat overal zo volgestopt is met spot, sarcasme, beledigingen, bedreigingen en beschuldigingen, dat er in alle werken die hij eerder publiceerde niet zoveel gemene kwaadaardigheid zit als in dit ene. Het was nog te verdragen, als hij me dwaas, dom, dronken, een steen, een stuk hout of een zwam had genoemd. Ik ben een mens en het gaat om zaken die bij mensen horen. Maar omdat hij hiermee niet tevreden was, maakt hij vervolgens van mij een atheïst zoals Lucianus, omdat ik zou geloven dat er geen God is, en noemt mij een zwijn uit de kudde van Epicurus,Ga naar voetnoot5. omdat ik niet zou geloven dat God zich om zaken van stervelingen bekommert. Hij maakt van mij iemand die de Heilige Schrift veracht, de christelijke godsdienst te gronde richt, een vijand van het christendom en een misdadige hypocriet. Al wat ik tot nu toe op vrome wijze in mijn werken heb geschreven, zou ik als een huichelaar hebben gedaan door de grootste goddeloosheid innerlijk te verbergen. Verder heel veel andere beschuldigingen, die geen enkel fatsoenlijk iemand tegen een Turk of mohammedaan zou schrijven. Hij doet dit op aandrang van enkele onbeduidende lieden en heeft niet in de gaten welke rol hij speelt. Als hetgeen hij verkondigt, heilig is, ziet hij niet hoeveel duizenden mensen hij met zijn brutale schrijfstijl van zich heeft | |
[pagina 38]
| |
vervreemd. Want hoe passen die beledigende grappen, het dwaze gespot, het sarcastisch gelach, de laster, de dreigementen en de uitvluchten bij zo'n ernstige en riskante zaak, die bijna de hele wereld op zijn kop heeft gezet? Als hij mijn argumenten onbevangen en krachtig met de Schrift en zijn eigen argumenten had verworpen, zou hij zijn zaak hebben geholpen en veel mensen aan zich hebben gebonden, die hij nu tot zijn vijanden maakt, en dat niet alleen in dit onderdeel, maar ook in de totale leer die hij verkondigt. Hij predikt wat zijn geest hem ingeeft. Maar wie kan zich voorstellen dat de geest van Christus in zijn hart woont, waaruit een taal komt die zoveel verwaandheid, verbittering, onbesuisdheid, laster en smakeloze grappen laat zien? Ook al is hij hierop al zo vaak aangesproken, hij verbetert zich niet, maar vervalt steeds van kwaad tot erger. Ik heb oprecht en naar beste kunnen de humaniora en de theologie gesteund. Iedereen heeft van God zijn geschenk gekregen en bevordert langs zijn eigen weg de godsdienst. Als Luther niet toelaat dat iemand met hem van mening verschilt, heeft hij veel tegenstanders die in de boeken die ze hebben gepubliceerd, het met hem oneens zijn. Daarin voeren zij geen beschaafde discussies zoals ik, maar gaan zij met gruwelijke scheldwoorden tegen hem tekeer. Op hen moest hij zijn vlijmscherpe pen maar richten. Hij heeft in zijn omgeving talrijke lieden die bij de belangrijkste onderdelen, bijvoorbeeld de eucharistie,Ga naar voetnoot6. zijn leer met hun publicaties bestrijden, maar hij kan het niet verdragen dat ik, die voor zijn kerk een vreemde ben, een fatsoenlijke discussie voer. Waarvoor dienen tenslotte die grappen, bespottingen en verwensingen? Alleen maar om oproer in de wereld te veroorzaken en de goede naam van het evangelie en de humaniora zoveel mogelijk in diskrediet te brengen, ook al verzeker ik uwe hoogheid dat u geen nadeel hiervan zult ondervinden. Als het evangelie is wat hij verkondigt, is de kracht van het evangelie toch niet dat wij maar onbeperkt zondigen, maar dat we absoluut geen zonde begaan, zelfs als dat zonder straf mogelijk is. Het evangelie heft het gezag van burgerlijke wetten niet op, maar versterkt deze. Die wetten straffen, als iemand een ander een dief, leugenaar of een pleger van een meineed noemt, en bezorgen de auteurs van smaadschriften de doodstraf. In een werk waarvan nu twaalfduizend exemplaren zijn verspreid,Ga naar voetnoot7. schrijft Luther dat ik niet geloof dat God bestaat en dat ik met de Heilige Schrift de spot drijf, terwijl hij intussen over het geweten van een ander oordeelt, wat alleen God is voorbehouden. Zijn leerlingen volgen zo'n misdadig voorbeeld na. Ik ben ervan overtuigd dat wetten bij u hun geldigheid nog niet | |
[pagina 39]
| |
hebben verloren. Als op grond daarvan dieven en meineedplegers worden gestraft, overtreft dit elke soort diefstal, namelijk met uiterst kwalijke leugens andermans goede naam, die voor rechtschapen mensen waardevoller is dan het leven zelf, te niet te doen. Ik schrijf dit, zeer geachte vorst, niet omdat ik op wraak uit ben, maar omdat het in ieders belang is dat Luther door de wetten en uw gezag gewaarschuwd wordt niet met dezelfde brutaliteit tegen een willekeurig iemand tekeer te gaan. Niemand heeft er wat aan en het leidt tot de ondergang van al wat goed is. Laat hij daarom met zijn rol van lasteraar ophouden of niet langer de evangelist uithangen. God heeft met Belial niets van doen. Ik wens uwe doorluchtige hoogheid onafgebroken voorspoed toe. Als uw nederige, maar toegenegen en trouwe dienaar bied ik u alle mogelijke diensten aan. Bazel, 2 maart 1526 Uwe hoogheid meest onderdanige dienaar, Erasmus van Rotterdam. Ik heb de brief eigenhandig ondertekend. Aan de zeer doorluchtige keurvorst hertog Johan van Saksen |
|