De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 11. Brieven 1535-1657
(2013)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1652 Van Andrzej Krzycki
| |
[pagina 295]
| |
het u ze typisch Hollands te noemen. Ze zijn beslist van een zodanig gehalte dat ze kunnen wedijveren met alle klassieken, zowel de Griekse als de Latijnse, en dat vindt niet alleen Krzycki, maar de hele wereld. Zodra er ergens iets van u uitkomt, moet ik het meteen hebben, prijzen mijn bescheiden (toegegeven, Scythische) Muzen het onmiddellijk aan en laat ik het bij ons in druk verschijnen. Tot nu toe heb ik geen kans gekregen uiting te geven aan mijn voortdurende genegenheid en waardering voor u, zonder dat ik, allerminst een ijdel mens, mijzelf in uw of andermans ogen verdacht zou maken alsof ik uit ben op blijvende bekendheid door middel van uw werken. Ik merk dat velen hierop hun zinnen hebben gezet, ook zonder het te verdienen, al zou men zelfs onterechte lof van Erasmus als toppunt van geluk kunnen beschouwen. Maar nu u zelf uit eigen beweging mij een gelegenheid heeft geboden door te besluiten uw genegenheid te tonen aan deze man - die al lange tijd de diepe wens koesterde door u gekend te worden, om van genegenheid maar te zwijgen - kunt u zich voorstellen hoeveel vreugde en troost uw brief mij heeft gegeven. Waarom veel over het boek te zeggen? U kon mij niets sturen dat meer van pas komt en meer van toepassing is op mijn situatie. Omdat ik in mijn domheid heb gedacht dat calculaties en boekhoudingen meer bij zakenlieden dan bij bisschoppen thuishoorden, heb ik tot nu toe - ik durf dat nu wel te zeggen - van geen van mijn functionarissen of kassiers ooit een rekening gevraagd. In de tussentijd vergat ik wat zelfs Christus, onze hoogste leermeester, ons lijkt te leren, wanneer hij ons de grote mannen en familie-oudsten voorhoudt die met hun bedienden en rentmeesters hun financiële zaken doornemen.Ga naar voetnoot2. U heeft mijn grote achteloosheid een koud bad bezorgd, zoals men zegt,Ga naar voetnoot3. doordat u, een groot man, mij een dergelijk boek van een ander groot man heeft toegestuurd. Elk van u zou mij niet alleen gemakkelijk ertoe kunnen overhalen mij met rekenwerk bezig te houden, maar ook midden op een plein te gaan dansen. Dus zal ik mij, met zulke grote leidslieden als deze, in deze levensfase voorbereiden op een nieuwe gewoonte, vooral nu ik nog een leeftijd heb waarop het helemaal niet verkeerd of moeilijk lijkt iets te leren of mijn houding of levenswijze te veranderen. Toch vrees ik dat de zorgen en bezigheden van het hof niet alleen de boekhoudkundige werkzaamheden maar ook al mijn andere interesses een halt toeroepen, want het lijkt helaas wel alsof ik alleen daarvoor in de wieg gelegd ben. Vaak heb ik geprobeerd mij aan die golven te ontworstelen en mij aan mijzelf en aan mijn literaire werk te wijden, maar hoe meer ik in het zicht van de haven leek te komen, des te meer dreef ik weet niet wat voor wind mij terug | |
[pagina 296]
| |
de zee op. Ik word dus, mijn Erasmus, als u enig inzicht wilt krijgen in mijn situatie, tot mijn verdriet heen en weer geslingerd op deze zee, en dat niet omdat ik verleid ben door wazige verlangens naar roem waarvan anderen in de ban zijn, maar deels door de wens van verwanten, deels door de welwillendheid jegens mij van mijn vorst.Ga naar voetnoot4. Die kunt u onbetwistbaar afleiden uit het feit dat hij mij het bisschopsambt heeft toegekend, terwijl mijn gedachten daar allerminst naar uitgingen, en uit het feit dat hij al mijn literaire onbenulligheden die ik hem cadeau doe, in zijn persoonlijke boekenkisten meeneemt en bewaart. Alleen in dit opzicht ben ik, een mug, zelfs te vergelijken met de goddelijke Homerus.Ga naar voetnoot5. Ik keer nu terug naar uw brief. U schrijft dat de doorluchtige StanisławGa naar voetnoot6. u een van mijn geschriften heeft doen toekomen, gericht tegen de aanhangers van Luther.Ga naar voetnoot7. Hij heeft dat stellig gedaan vanwege onze goede wederzijdse verstandhouding en mogelijkerwijs om aan te tonen dat ons geloof onwrikbaar is. Maar wat mij zeker niet bevalt is dat die beuzelarijen, die mij op enigerlei wijze ongewild ontfutseld zijn, bij u, een zo groot man, terechtgekomen zijn. Want u weet, mijn Erasmus, hoezeer in deze tijd de wereld tot in elke uithoek vol zit met criticasters en lasteraars en hoeveel overlast dat soort lieden, horzels en keversGa naar voetnoot8. als het zijn, vaak aan oprechte, zelfs hooggeplaatste mensen bezorgen. Ook ik heb niet aan hun geniepige beten kunnen ontkomen, omdat ik altijd al uw opvattingen heb verdedigd en af en toe ook de aanvankelijke meningen van Luther, waarmee hij het gelijk aan zijn kant leek te hebben. Het ontbrak dan ook niet aan lasteraars, die hun leugenachtige verhalen zelfs aan de paus overbrachten. Bovendien werd mijn woede gewekt door de ongepaste taal waarmee Luther alles wat heilig is en ook ons bisschoppen persoonlijk te lijf ging, op een zo schandelijke en schaamteloze wijze dat zelfs de meest onbenullige hansworst dat soort smadelijke dingen niet zou kunnen bedenken, laat staan uiten, zonder zich schuldig te voelen en zich te schamen. Omdat zich gemakkelijk liet raden uit welke bron deze stroom van onzin en smaad voortkwam, liet ik toen dat pamflet verschijnen, voor wat het waard was, deels omdat ik mij gegriefd voelde, deels ook om mijn critici de mond te snoeren. Dit boekje stuurde ik de wereld in als een lichtbewapende voorhoede; intussen bracht ik een zo groot mogelijke slagorde van geharnaste krijgslieden in stelling, voor het geval hij zou proberen | |
[pagina 297]
| |
terug te slaan. Maar toen hij ook na de verschijning van de tweede druk, in Rome, nog geen kik gaf, wellicht denkend dat dit niet strookte met zijn aanzien en bescheidenheid, heb ik mijn soldaten weer naar het legerkamp teruggeleid. Ik achtte het verstandiger niet in conflict te raken met figuren die niets anders kennen dan woedeaanvallen en kwaadsprekerij; ik heb altijd gemeend dat het eervoller is door dergelijke lieden te worden overwonnen dan ze te verslaan. Het ontgaat mij volkomen welke andere brief u bedoelde waarin, zoals u zegt, een overzicht van de gebeurtenissen wordt gegeven, of het moet zo zijn dat het nieuws van het Pruisische drama tot bij u is doorgedrongen. Deze briefGa naar voetnoot9. heb ik vertrouwelijk aan een vriendGa naar voetnoot10. geschreven; hoewel ik daartegen op alle mogelijke manieren bezwaar maakte, is hij onmiddellijk openbaar gemaakt door de doorluchtige heer Krzysztof Szydłowiecki, paladijn en kanselier van dit koninkrijk en ons beiden zeer toegenegen. Dit alles rechtvaardigt echter niet, mijn Erasmus, dat u mij zoveel kunstzinnig vermogen en retorische kwaliteiten toedicht. Wat mijn werk ook waard mag zijn, ik ben heel blij dat het ons over en weer de aanleiding heeft verschaft tot het aangaan van banden van vriendschap en genegenheid. Ik nodig u een- en andermaal uit die te voeden en te versterken door wederzijdse affectie en dienstbetoon. Ook al denkt men, waarde Erasmus, dat wij de verre SarmatiërsGa naar voetnoot11. zijn, ook wij weten inmiddels heel goed welk noodweer uw Duitsland teistert. Onsterfelijke goden, moet het dan altijd zo zijn dat wat de top heeft bereikt, in elkaar stort? Hoeveel koninkrijken en imperia zijn na het bereiken van hun hoogtepunt niet ten onder gegaan! Iedereen ziet toch duidelijk dat dit nu Duitsland overkomt, een land waarvan men terecht aanneemt dat het alle andere naties ver overtreft, zowel in militaire discipline als wat betreft steden, burchten, handel en ten slotte getalenteerde geesten en geletterde beschaving. Ach, wat voor storm is onverwacht over u losgebarsten, die alles zozeer doet afstevenen op schipbreuk dat zelfs het anker van de godsdienst geen enkele hoop meer lijkt te bieden, en dit op een zo afschuwelijke en onwaardige wijze dat men er niet zonder tranen gewag van kan maken! Het zijn ongetwijfeld de beledigde hemelgoden die dit veroorzaken. Hoe onbezonnen het is met hen de strijd aan te binden, leren de vertelsels van de dichters ons al in voldoende mate, om van betrouwbare geschiedkundigen maar | |
[pagina 298]
| |
te zwijgen. Dat u, mijn Erasmus, sieraad van onze tijd en steunpilaar van de letteren, moet leven in dit volkomen verwarde Babylon, in dit moeras van LernaGa naar voetnoot12. vol dwalingen en ellende, komt mij treurig en onwaardig voor. Want wat kunt u uitrichten, daar waar niemand luistert als u een juist advies geeft? Daarom verzoek ik u, maakt u zich zo snel mogelijk uit de voeten, weg van deze troebelen, en ‘ontworstel u, eilieve, aan de vlammen’.Ga naar voetnoot13. Ik zie niet wat u in uw eigen belang en dat van de letteren beter kunt doen dan zo snel mogelijk naar ons te verhuizen. De bevolking van ons land bestaat weliswaar uit Duitsers en Polen, maar er wonen ook graag mensen die beweren dat hun eigen land alle andere in voorspoed en geluk overtreft. Wij hebben een vorst wiens deugdzaamheid, wijsheid, vriendelijkheid, vroomheid en verrichtingen niet genoeg benadrukt kunnen worden. Wij hebben een zeer verstandige senaat en bestuurders die net zo thuis zijn op het gebied van de letteren als op dat van het krijgsbedrijf. Wij hebben mensen met bovengemiddelde talenten, wij hebben bovendien een vermaarde tempel van wetenschap,Ga naar voetnoot14. en we zullen ook mensen als Froben hebben als Erasmus komt. Ik zal zorgen voor een uitnodiging en voor omstandigheden die u waardig zijn. U hoeft alleen maar toe te stemmen en te laten weten wat u van ons verlangt. Zegt u niet dat u oud en zwak bent. De lucht is hier zo heilzaam dat u ervan uit mag gaan dat u zich daardoor zelfs jonger kunt gaan voelen, en het drinkwater is van een zo beproefde kwaliteit dat u al na korte tijd een halt zult kunnen toeroepen aan uw niersteenkwaal. Overweegt u dus te gelegener tijd wat u gaat doen en informeert u ons dan zo snel mogelijk. Mijn Erasmus, het ga u buitengewoon goed, en weest u Krzycki genegen die van harte de uwe is. Krakau, december 1525 |
|