De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 11. Brieven 1535-1657
(2013)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1648 Van Johann Matthäus Schad
| |
[pagina 287]
| |
was, zozeer wordt verlicht en weer tot bloei komt dat het binnenkort in de arena afdaalt om zich te meten met de Italiaanse Muzen. Hierom zullen de Italianen, ofschoon zij afgunstig zijn op de grote roem van ons vaderland, aangezien zij nu eenmaal met een zekere aangeboren arrogantie alle andere volkeren barbaren noemen, toch moeten erkennen dat de Muzen de Parnassus en de Helicon hebben verlaten en dat dankzij u de glorierijke wetenschappen in ons Duitsland zijn doorgedrongen. Want wij zien dat zich bij ons dagelijks op een wonderbaarlijke manier vele zeergeleerde mensen aandienen en dat uit uw school als uit het paard van Troje overal mannen tevoorschijn komen die uitblinken in alle takken van wetenschap. U heeft immers ons verlamde Duitsland, dat volledig aan dronkenschap en braspartijen was overgeleverd en als het ware overmand was door de slaap van Endymion, met uw onsterfelijke werken zo weten aan te sporen, dat er vrijwel geen jongeling met een behoorlijke aanleg is die niet van mening is dat hij zich moet inzetten voor de fijnbesnaarde Muzen. Het laat zich nauwelijks zeggen hoeveel Duitsland u verschuldigd is. Wat het heeft gewonnen op het gebied van de letteren, valt zonder twijfel aan u toe te schrijven. Want van nature zitten wij zo in elkaar dat wij degenen dankzij wie wij vooruitgang hebben geboekt, daarvoor ook erkenning geven. Het is niet mijn bedoeling u nog langer te prijzen, deels omdat uw reputatie tot voorbij de hemel bekend is,Ga naar voetnoot1. deels omdat het beter is helemaal te zwijgen dan te weinig te zeggen, zoals de geschiedschrijver over Carthago zegt.Ga naar voetnoot2. Ik verzoek u en smeek u alleen mij mijn onbeschaamdheid en brutaliteit te vergeven, daar ik het gewaagd heb om een zo grote Phoenix der letteren met mijn onbeholpen brief en, zoals men zegt, met plomp verstandGa naar voetnoot3. lastig te vallen. Uw uitzonderlijke kwaliteiten hebben gemaakt dat ik u, zonder u te kennen, niet alleen bewonder, maar ook ten diepste bemin. Daarbij heeft de vriendelijkheid waarmee u iedereen tegemoet treedt die zich toelegt op de studie mij zoveel moed gegeven dat ik al mijn schroom laat varen en hoop dat ik dankzij deze brief uw vriendschap mag verwerven, als u vindt dat ik die waard ben. Het ga u goed en moge u zo lang leven als Nestor. Uit Padua, 19 november in het jaar etc. 1525 Johann Matthäus Schad, proost van Konstanz Aan de heer Erasmus van Rotterdam, groot theoloog |
|