De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 11. Brieven 1535-1657
(2013)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 262]
| |
1637 Aan Conradus Pellicanus
| |
[pagina 263]
| |
is, maar dat de vraag naar de wijze waarop het zich daar bevindt aan God, die alles weet, moet worden overgelaten. Ik plaatste bij jouw zienswijze echter de kanttekening dat mij die te simpel voorkwam, en dat men zich aan allerlei ingewikkelde vraagstukken zou onttrekken als een christen zou mogen afwijken van wat het gezag van concilies en het eensluidend oordeel van alle kerken en volkeren al gedurende zoveel eeuwen voor waar hebben aangenomen. Ik heb steeds gezegd dat ik onmogelijk tot die opvatting te brengen zou zijn, vooral omdat de evangelische en apostolische teksten zo uitgesproken melding maken van het lichaam dat gegeven en het bloed dat vergoten wordt.Ga naar voetnoot3. En voorts omdat de onuitsprekelijke liefde van God voor het menselijk geslacht zo wonderwel in overeenstemming is met het feit dat hij degenen die hij op onzegbare wijze met het bloed en het lichaam van zijn Zoon heeft verlost, heeft willen voeden met het vlees en bloed van diezelfde Zoon en heeft willen vertroosten met diens mysterieuze aanwezigheid, als een onderpand in afwachting van diens roemrijke en voor allen zichtbare terugkeer. Mij zouden deze overwegingen meer doen neigen naar de opvatting van de katholieke Kerk, ook al zou er niets in deze of gene zin zijn vastgelegd. Wat voor opschudding zou er wel zijn als ik er niet voor zou terugdeinzen te verkondigen dat er in de eucharistie niets anders is dan brood en wijn? Vaak ga ik met geleerde vrienden, vooral wanneer er geen zwakke broeders bij zijn, vrijelijk in debat over alle mogelijke onderwerpen, soms om iets te onderzoeken, soms om een nieuw idee te beproeven en soms ook omdat ik het leuk vind. Misschien dat ik daarin naïever ben dan zou moeten. Ik zou zelfs de beschuldiging van moord erkennen als ook maar één sterveling mij in ernst of schertsend heeft horen zeggen dat de eucharistie alleen maar uit brood en wijn bestaat, of dat daarin het echte lichaam en bloed van de Heer niet aanwezig zouden zijn, een opvatting die sommigen nu in gepubliceerde geschriften verdedigen. Sterker nog, ik bid dat Christus zelf mij weinig genadig mag zijn als die opvatting ooit in mijn geest heeft postgevat. Want als ooit enige vluchtige gedachte mijn geest heeft beroerd, heb ik die gemakkelijk weten af te schudden door te denken aan de onschatbare liefde voor ons van God en door de woorden van de Heilige Schrift naar waarde te schatten. Deze hebben ook Luther zelf, die jij boven alle scholen, pausen, rechtzinnigen en concilies stelt, gedwongen te verkondigen wat ook de katholieke Kerk verkondigt, waarmee hij toch meestal maar al te graag van opvatting verschilt. Ik weet hoe weinig het gezag van concilies voor jullie te betekenen heeft. | |
[pagina 264]
| |
Ik echter koester geen minachting voor de Kerk van Rome, zeker niet wanneer zij alle kerken met een eensluidende opvatting aan haar zijde heeft. Paulus is van oordeel dat we zelfs niet naar een engel moeten luisteren wanneer die een ander evangelie predikt.Ga naar voetnoot4. De Kerk heeft mij ervan overtuigd het evangelie te geloven. Van dezelfde leermeesteres heb ik geleerd de woorden van het evangelie te duiden. Tot op de dag van vandaag heb ik met alle christenen in de eucharistie Christus aanbeden die voor mij geleden heeft. Ik zie nog geen reden waarom ik van deze opvatting zou moeten afwijken. Er is geen enkel menselijk argument dat mij kan afbrengen van de eensgezinde opvatting van de christelijke wereld. Want die paar woorden ‘In den beginne schiep God hemel en aarde’Ga naar voetnoot5. zijn mij meer waard dan alle bewijzen van Aristoteles en van de overige filosofen, waarmee ze verkondigen dat de wereld geen begin heeft. Maar welke redenen voeren die medestanders van jou aan waarom ik zo'n goddeloze en oproerige opvatting zou verkondigen? Hun argumenten zijn flinterdun: ‘Slechts eenmaal heeft hij een vleselijke gedaante aangenomen, om geen aanstoot te geven’; ‘de apostelen hebben het niet bewonderd en vereerd’. Men draagt ons op geestelijke wezens te zijn, alsof het vlees dat men ons toont de geest in de weg zou staan. Het is vlees, maar het wordt op geen enkele wijze zo ondergaan door de zintuigen. En toch is dit nu juist het onderpand van de goddelijke liefde voor ons, het is de troost van de verwachting. De Heilige Schrift staat ons terzijde. Wij lezen: ‘Dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt, dit is mijn bloed dat voor u vergoten wordt’.Ga naar voetnoot6. Lezen jouw medestanders daar: ‘Dit is niet mijn lichaam, maar een symbool van mijn lichaam; dit is niet mijn bloed, maar een symbool van mijn bloed’? Ze wringen zich in bochten en proberen op grond van andere passages verbeten te bewijzen dat het woord voor een zaak opgevat kan worden als symbool van die zaak, ofschoon ze ook op dit punt niet helder en overtuigend zijn. Over een schilderij zeggen wij: ‘Dit is Hector die Patroclus doodt’. Maar iedereen weet dat op dat schilderij niet de echte Hector staat. Alles waarvan Christus heeft gezegd dat het bestaat, kan echt zijn. Stel dat zij het gelijk aan hun kant hebben, welk gewicht heeft dan deze redenering: ‘Deze woorden kunnen zo opgevat worden, dus moeten ze ook zo opgevat worden’? Wat winnen zij echter met het aanhalen van al die oude vertegenwoordigers van het ware geloof? Hoe zij hun woorden ook kneden, verpakken en oppoetsen, zij voeren geen enkele bewijsplaats aan die onomwonden stelt dat het lichaam en het bloed van de Heer niet aanwezig zijn. | |
[pagina 265]
| |
Zij dringen aan op de geestelijke communie met het lichaam en het bloed van de Heer. Wat is er zo bijzonder aan als zij juist datgene propageren wat het belangrijkste is bij het ontvangen van beide en zonder hetgeen de materiële communie tot verdoeming leidt? Ik vraag je met klem, waarom zou ik afstand doen van datgene wat de katholieke Kerk al zoveel eeuwen heeft onderwezen en gepraktiseerd? Je weet dat ik het over geen enkel onderwerp helemaal met Luther eens ben, behalve waar hij met alle gelijk van de wereld de verziekte zeden van de mensheid hekelt. Zou ik dan vanwege Karlstadt, die al afscheid heeft genomen van zijn eigen geloofsopvatting, nu afstand moeten doen van mijn verbintenis met de katholieke Kerk? Stel dat ik aan jou als vriend een onzedelijke handeling of een diefstal had opgebiecht, hoezeer zou het in strijd zijn met alle wetten van vriendschap dit zelfs ten overstaan van een enkeling eruit te flappen, met alle risico's van dien voor de vriend in kwestie? Nu je overal de gevaarlijkst denkbare beschuldiging rondstrooit over iets dat mijn tong, vrij als die mag zijn, nooit heeft laten horen en mijn geest nooit heeft bedacht, hoe zou men dan datgene wat jij een vriend aandoet, die door het evangelie met je verbonden is, per slot van rekening moeten benoemen? Of vond je het nodig het gezag van mijn naam te misbruiken om mensen te overtuigen van wat je zelf onlangs bent begonnen te geloven? Ik vraag je in Christus' naam, is het in overeenstemming met het evangelie dat je tegen een vriend zo'n gewetenloze en gruwelijke daad begaat om daarmee meer medestanders te winnen voor een nieuwe sekte? Alsof er nu al geen sektes genoeg zijn. Als datgene wat je beweert het ware geloof is, heb je dan geen ander overtuigingsmiddel dan de op niets gebaseerde leugen dat Erasmus dezelfde mening heeft als jij? Als mijn gezag voor jou van zoveel gewicht is, waarom is het dan van geen enkele waarde in al die kwesties waarin ik met jou van mening verschil? Jouw geest schiet alle kanten op, zoals je al vaak hebt verteld, omdat je geen enkele waarde hecht aan het gezag van pausen en concilies, maar mijn geest is door de eensgezinde opvatting van de katholieke Kerk tot nu toe alleen maar gesterkt. Als je ervan overtuigd bent dat bij de eucharistieviering alleen maar sprake is van brood en wijn, zou ik liever gevierendeeld worden dan hetzelfde te verkondigen als jij. En ik zal alles liever ondergaan dan van dit leven afscheid te nemen na ruimte gegeven te hebben aan een dergelijke schending van mijn eigen geweten. Ik maak mijn gerechtvaardigde protest niet erger door bittere woorden te gebruiken. De zaak zelf is al treurig genoeg. Als je ook maar een greintje evangelisch besef hebt, zul je de mensen genezen die je met je volstrekt ongefundeerde influisteringen hebt besmet. Ik heb er vrede mee dat je overal uitkraamt wat ik ooit in privégesprekken, of ik nu nuchter of onder invloed | |
[pagina 266]
| |
was, voor de grap of in ernst, heb gezegd. Maar ik neem er geen genoegen mee dat je mij tot bedenker of aanhanger maakt van een stelling die ik nooit in mijn mond of in mijn hart heb beleden. Laat het mij op die manier gebeuren dat ik nooit van Christus gescheiden word! Amen. Bazel, <1526> Erasmus van Rotterdam, eigenhandig geschreven |
|