De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 11. Brieven 1535-1657
(2013)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 259]
| |
1635 Aan Benedetto Giovio
| |
Erasmus van Rotterdam aan Benedetto Giovio van Milaan, gegroetIk zou de complimenten voor mijn vriendelijkheid die u mij, overeenkomstig uw eigen vriendelijkheid, rijkelijk maakt,Ga naar voetnoot1. niet weigeren te accepteren, als mijn gezondheid, mijn voortdurende studiebezigheden en, wat bijna nog zwaarder weegt, mijn correspondentieverplichtingen het zouden toelaten die vriendelijkheid daadwerkelijk te laten blijken aan wie ik dat zou willen en moeten doen. Maar wie zou er nog van opkijken dat van een mug een olifant wordt gemaakt wanneer u, zo het de Muzen behage, van een echte Hollander als Erasmus een tweede Varro maakt? Want wat heb ik met hem gemeen behalve misschien de hoge leeftijd en een groot oeuvre? Met enig succes heb ik in Duitsland de studies van de talen en de humaniora tot leven weten te brengen, en mijn inzet werd beantwoord met niet geheel onwelwillend applaus van mijn landslieden in het theater. Dit stuk werd namelijk niet in Italië opgevoerd. Maar onverwachts is de huidige heilloze beroering komen opzetten, die aanvankelijk alles op zijn kop zette door ruzies en onzinnige controverses, maar nu is uitgemond in het rijkelijk vergieten van menselijk bloed. Wie zou niet moeten zuchten, om maar geen andere uitdrukking te gebruiken, bij een zo wijd verbreide verwoesting van de menselijke vrede? De ellende zou draaglijker zijn als de instorting van het schuldige kamp niet tot de ondergang van zoveel onschuldigen zou leiden. Intussen gebeurt wat meestal plaatsvindt bij een brand in de openbare ruimte: ieder grijpt wat hij grijpen kan. | |
[pagina 260]
| |
Maar ik vrees dat sommige vorsten dit verderfelijke onheil misbruiken om hun eigen alleenheerschappij te vestigen. Er zijn volksstammen die de wereld al geruime tijd met tegenzin duldt, en herhaaldelijk zint ze op mogelijkheden zich daarvan te ontdoen. Wat begon als een kleine groep goedwillende lieden, zoals de Aegineten,Ga naar voetnoot2. is uitgegroeid tot een grote en bovendien zeer boosaardige menigte, die de hele wereld in bezit genomen heeft. Zij hebben zich gemengd onder het volk, hebben toegang gekregen tot overheidsambten en zijn doorgedrongen tot de hoven van vorsten. Als u zou proberen ook maar één van hen te straffen, sluiten zich de gelederen. Bij hen is deze treurnis oorspronkelijk begonnen vanwege hun afkeer van de betere wetenschappen. Zij laten zich nu spottend uit en verkondigen dat dit onheil is voortgekomen uit de talen en de humaniora en zij vinden vorsten die zij hiervan weten te overtuigen. Zij roepen luid dat ik de bedenker en voorvechter ben van de vernieuwing van de studies. Dat kan en wil ik ook niet helemaal ontkennen. Ik hoop dat een godheid hun tirannieke geest en ongeremde brutaliteit tot bedaren kan brengen. Te zien valt dat uithongering en verderf de schone letteren en de beoefenaren ervan bedreigen. Maar het is goed aan deze al te lange klaagzang nu een eind te maken. Nonnus noch die Duitse commentator heb ik ooit onder ogen gehad. Het is bij mij nooit aan twijfel onderhevig geweest dat de Grieken οὐδ᾽ ἀρχὴν gebruikten in de zin van ‘helemaal’ of ‘volstrekt’. Want ik constateer dat het op meerdere plaatsen die betekenis heeft en het lijkt mij niet waarschijnlijk dat dit aan de aandacht van Poliziano is ontsnapt. Maar hij heeft, tenzij ik mij vergis, deze woordbetekenis gevonden bij een schrijver van naam of hij heeft gedacht dat het een vaste Griekse uitdrukking was, iets wat oudere geleerden dikwijls al snel aannamen. Maar ik denk niet dat τὴν ἀρχήν met deze uitdrukkingswijze in verband te brengen is. Want iets waarmee nog geen enkel begin is gemaakt, gebeurt beslist niet τὴν ἀρχὴν, zij het dat ik bij Gregorius van Nazianze eenmaal Σὺ δὲ οὐδὲ ὀμῃ̑ τὴν ἀρχήν aantref,Ga naar voetnoot3. maar dan met een ontkenning. Τὴν ἀρχὴν zonder ontkenning vind ik nergens, behalve bij Johannes. Als hij τέλοϛ correct gebruikt om daarmee aan te geven wat het laatst komt, dan gebruikt hij in het verlengde daarvan τὴν ἀρχήν correct om aan te geven wat in een opsomming het eerst komt. Ik weet niet of u de derde editie van het Nieuwe Testament heeft gezien. Daarin ga ik op deze zaken nog wat uitvoeriger in.Ga naar voetnoot4. Over de juiste schrijfwijze van bepaalde woorden treed ik meestal niet in debat, vooral wanneer die niet bij iedereen en in verschillende perioden de- | |
[pagina 261]
| |
zelfde is geweest. Maar toch is het wel waar dat die schrijfwijze de meest aanvaardbare is, die het meest beantwoordt aan de oorsprong van het woord, tenzij het algemeen aanvaarde gebruik zich daartegen verzet. Ik zou adfero prefereren boven affero, en toch zou ik niet herpyllum in plaats van serpillum durven schrijven.Ga naar voetnoot5. Uw uiteenzetting over de oudheden beviel mij zeer. En niet alleen mij, maar ook enige geleerden aan wie ik om deze reden uw brief heb laten lezen, met name Beatus Rhenanus, een man die niet alleen op velerlei gebied zeer onderlegd is, maar ook buitengewoon geïnteresseerd is in dit onderwerp. Mij ontbreekt het aan tijd om mijn hart op te halen aan al dit moois. De vermelding in uw brief van Alciati deed mij veel plezier. Hij heeft, wat zeer zeldzaam is, een buitengewone wijsheid en een opmerkelijke helderheid van geest in zich weten te verenigen met een brede en uitzonderlijke geleerdheid. Hij zal ooit een groot sieraad zijn voor de wetenschap en voor zijn vaderland, als het lot tenminste enigszins gelijke tred wil houden met zijn gaven. Het ga u goed. 1525 |
|