De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 11. Brieven 1535-1657
(2013)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1634 Aan Alberto Pio
| |
[pagina 253]
| |
met onwaarachtige en afgunstige loftuitingen overladen. Als ik mij erop zou laten voorstaan een groot theoloog of filosoof te zijn, zou men mij terecht de leeuwenhuid mogen afstropen.Ga naar voetnoot1. Maar aangezien ik niet hoog van mijzelf opgeef, doe wat ik kan, mij boven niemand verheven acht en aan niemands roem afbreuk doe, verbaas ik mij als iemand die van goede komaf is en met buitengewone geleerdheid is toegerust, kortom zo bevoorrecht is dat hij die platvloerse apen van de wetenschappen eerder zou kunnen negeren dan ze te haten, zich verwaardigt Erasmus in een ongunstig daglicht te stellen. Ik heb steeds de gewoonte gehad voor mensen als u ontzag en bewondering te koesteren, ik heb nooit afgunstig kunnen zijn op mensen van vergelijkbare kwaliteiten en ik vind het aangenaam minder getalenteerden zoveel mogelijk op een hoger niveau te brengen. Ik ben van mening dat ik mij niet helemaal zonder succes heb beziggehouden met de onderwerpen die ik ter hand heb genomen, vooral als u bedenkt dat ik die dingen op schrift heb gesteld als barbaar voor barbaren. Tot nu toe heb ik niets behandeld waarvoor een theoloog ruime filosofische kennis nodig had, behalve waar het gaat om de vrije wil. Ik heb dat tegen mijn zin op me genomen, daar het mij door velen was opgedrongen. Ik heb dat onderwerp zo eenvoudig mogelijk behandeld en toch, als het onvoldoende wetenschappelijk verantwoord was, niet op een goddeloze manier, of ik moet mij vergissen. Wat heeft u erbij te winnen, vraag ik mij af, als een zo groot man als u wil doen geloven dat Erasmus een beginneling is op het gebied van de edele wetenschappen? Er zijn zeer velen die in deze categorie vallen en zich er niettemin op laten voorstaan dat zij geleerden zijn. Het zou passender zijn die mensen hun masker af te rukken, die in de scholen jongelieden opleiden tot het weten van niets, en hun wijs maken dat zij alles weten. Ik heb er geen moeite mee als iemand naar eigen gevoelen een mening heeft over mijn talent, mijn geschriften of mijn stijl. Ik heb er meer last van dat ik hoor dat tijdens diners met kardinalen en bijeenkomsten met geleerden, door dezelfde prins voortdurend uitlatingen worden herhaald als zou alle huidige onrust bij Erasmus vandaan komen. Dit is volstrekt ongegrond. Zou iemand wiens beide ouders ik met vergif uit de weg had geruimd, iets vijandigers kunnen zeggen? Toen zich het voorspel van het Lutherse drama begon te ontrollen en bijna de hele wereld de handen daarvoor op elkaar bracht, heb ik als allereerste mijn vrienden gewaarschuwd om zich niet in te laten met die zaak, waarvan ik voorspelde dat de afloop bloedig zou zijn. En toen sommigen openlijk verkondigden dat ik het met Luther eens was, met de kennelijke bedoeling zo meer mensen naar zijn partij over te halen, heb ik in gepubliceerde geschriften duidelijk te kennen gegeven dat ik niets met | |
[pagina 254]
| |
Luther gemeen had en dat dit ook niet zou gebeuren. Ik heb Luther persoonlijk geadviseerd zo met de boodschap van het evangelie om te gaan dat hij niet de indruk zou wekken dat ook maar iets zou voortkomen uit eerzucht of verbittering, en ervoor te zorgen dat het niet op een opstand zou uitdraaien.Ga naar voetnoot2. Ik heb zelfs Froben met dreigementen ervan weerhouden om iets van Luther uit te geven. Hij heeft, met flink verlies, daarvan afgezien, en gaf er de voorkeur aan mijn raad op te volgen in plaats van zijn eigen belang te dienen.Ga naar voetnoot3. Allen die in Duitsland en Zwitserland van de schone letteren houden, waren aanvankelijk zeer op de hand van Luther. Ik heb hen allemaal van gezworen vrienden tot mijn ergste vijanden gemaakt, enkele uitzonderingen daargelaten. Hoewel enerzijds de theologen met hun afkeer van de schone letteren geen enkel middel onbeproefd lieten om mij een partij in te duwen die, zoals zij zelf meenden, binnenkort een veroordeling niet zou kunnen ontlopen, en anderzijds de aanhangers van Luther met vleierijen, listige streken en ten slotte met dreigementen en aantijgingen hetzelfde deden, zij het met een andere bedoeling dan de theologen, heeft men mij tot nu toe geen duimbreed van koers kunnen doen veranderen en heeft men mij er niet toe kunnen brengen afstand te nemen van de gemeenschap van de Kerk van Rome. U zou deze opstelling helemaal niet zo veroordelen, als u op de hoogte was van de gemoederen in onze landstreken en van de voornemens van de vorsten, als u zou weten welke onrust ik had kunnen veroorzaken wanneer ik mij had willen opwerpen als leider van deze beweging. Maar ik stelde mij liever naakt en ongewapend bloot aan de werptuigen van beide kanten dan ook maar één vinger te geven aan de partij die door de Kerk van Rome niet wordt erkend. Maar ‘Luther heeft de aanleiding aangegrepen die mijn geschriften boden’. Luther zelf ontkent dat ten stelligste. Hij verkondigt en schrijft over mij hetzelfde als de prins van Carpi, namelijk dat ik niets weet van theologie, en wel omdat ik het op geen enkel punt met zijn stellingen eens ben. Maar laten we nu eens aannemen dat hij iets aan mijn geschriften heeft ontleend. Waarom moet mij dat meer worden aangerekend dan Paulus of Augustinus, op wie hij zijn stellingen doorgaans baseert? Toen ik die publicaties schreef, had ik er geen idee van dat er een dergelijke onrust zou ontstaan. Er zijn mensen die zeggen: ‘Waarom ben je, toen het kwaad de kop opstak, er niet onmiddellijk tegenin gegaan?’ Omdat ik net als vele anderen dacht dat Luther een goed man was, die door God gezonden was om verbetering aan te brengen in de totaal ontspoorde levenswandel van de mensen, ofschoon mij reeds toen bepaalde dingen niet bevielen, waarop ik hem gewezen heb. Omdat bovendien de wereld vol universiteiten was, en ik consta- | |
[pagina 255]
| |
teerde dat zijn verhaal op wonderbaarlijke wijze ingang vond, niet alleen bij de gewone man, maar ook bij vorsten, bisschoppen en zelfs enkele kardinalen, van wat voor onbezonnenheid zou het dan getuigd hebben wanneer ik mij als onbeduidende particulier had verzet tegen iets waaraan de hele wereld steun gaf? Maar als u mij toestaat om vrijuit te spreken, zal ik u zeggen wat, althans naar mijn mening, de oorsprong van deze ellende is geweest. De openlijk goddeloze levenswandel van sommige priesters, de hoogmoed van een aantal theologen, de niet langer te tolereren tirannie van bepaalde monniken, die hebben de weg vrijgemaakt voor dit noodweer. Ik zou graag zien dat deze opmerking de kwaadwillenden treft zonder de goedwillenden ook maar enigszins tekort te doen en dat die zo algemeen wordt opgevat dat geen enkele orde zich beledigd voelt. Aanvankelijk ging de strijd om de talenstudies en de Latijnse letteren. Ik heb mij daarvoor steeds ingezet, met de bedoeling dat ze, eenmaal toegelaten, de traditionele wetenschappen luister zouden bijzetten en zouden ondersteunen, en niet om de oude leermeesters, zoals dat heet, van de brug af te gooien,Ga naar voetnoot4. en in de hoop dat ze zouden bijdragen aan de glorie van Christus, niet dat ze ons het oude heidendom zouden terugbrengen. Toen hierover slag geleverd werd en de afloop ervan onzeker was, is de kwestie door de monniken tot een geloofszaak gemaakt. Dit vonden zij een prettig voorwendsel. Ik twijfel er niet aan dat u gehoord heeft van de treurige geschiedenis met Reuchlin.Ga naar voetnoot5. Vanaf dat moment werd de haat van de geleerden jegens de monniken steeds erger. Terwijl de oorlog tussen voor- en tegenstanders van de Muzen nog in alle hevigheid woedde, verscheen weldra Luther ten tonele. Zij probeerden meteen de vrienden van de humaniora met de zaak van Luther in verband te brengen om aan beide in één keer een einde te maken. Zo is de affaire stapsgewijs in de huidige staat van treurigheid terechtgekomen als gevolg van de eigenzinnigheid van de ene partij, die steeds verder weggleed, en de uitingen van haat en het niet te pas komende geschreeuw van sommige vertegenwoordigers van de andere partij. Dit is de weergave van de feiten, van iedere franje ontdaan. Als het waar is wat mij wordt meegedeeld, verzoek ik u die vooringenomenheid te laten varen en op te houden met het doen van dergelijke voor mij riskante uitlatingen. Maar als het gerucht ongegrond is, neemt u mij dan niet kwalijk dat ik uwe Hoogheid met dit soort onbenulligheden heb lastiggevallen. Ik wens u alle geluk en succes toe. Gegeven te Bazel, 10 oktober in het jaar 1525 Erasmus van Rotterdam, in haast, eigenhandig geschreven |
|