De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 11. Brieven 1535-1657
(2013)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1616 Aan Claudius Cantiuncula
| |
[pagina 227]
| |
het gezag van mij alleen, terwijl zelfs de honden van de theologen tegen mij aan pissen? U roept mij op een schisma te voorkomen, alsof de wereld niet allang in brand staat. U verwijt mij mijn stilzwijgen, alsof ik tot nu toe niet de moed heb getoond mijn stem te verheffen tegen dit werelddrama, alsof ik niet geprobeerd heb deze oorlog onder billijke voorwaarden te beëindigen. Dat is weliswaar tevergeefs geweest, maar het was voor mij niet zonder risico. Ik was begonnen het een en ander over de eucharistie te schrijvenGa naar voetnoot3. voordat uw brief werd bezorgd. Ik heb die nog niet gelezen, zo weinig tijd heb ik, maar graaf Łaski heeft mij die na de lunch voorgelezen. Ik heb nog geen gelegenheid gehad het boek van OecolampadiusGa naar voetnoot4. te lezen. Maar u lijkt uw zinnen erop gezet te hebben dat ik mij het gezag aanmeet over de hele kwestie een oordeel uit te spreken, terwijl beide partijen elkaar als gladiatoren naar het leven staan en beide te lijden hebben van interne twisten. Gesteld dat ik over de nodige tijd zou beschikken, gesteld dat ik de kennis had die een kwestie van zo groot belang vereist, welke hoop op uiteindelijk succes stelt u mij in het vooruitzicht? Moet ik mijn oordeel formuleren en daarbij de kant van de theologen kiezen? Die van deze of van gene zijde van de Alpen? Of moet ik de andere kant kiezen? En dan voor de aanhangers van Luther of die van Zwingli? Want Karlstadt is, naar ik hoor, van zijn standpunt teruggekomen.Ga naar voetnoot5. Of moet ik als onbevooroordeeld scheidsrechter de strijd beslechten door de wederzijdse belangen tot de juiste proporties terug te brengen? Wat anders zal ik bereiken dan wat doorgaans degenen gebeurt die door hun tussenkomst proberen aartsvijanden van elkaar te scheiden, namelijk dat ik aan weerskanten doorboord neerval? Dit is wat ik vooralsnog te antwoorden heb op uw welsprekende brief. Daarin waardeer en bewonder ik uw talent en stijl, en ik neem u uw goedbedoelde misvatting over mijn positie niet kwalijk. Maar ik had liever gezien dat u een ander onderwerp had gekozen om uw pen te oefenen. Want het zijn de mensen die mij voorgoed de mond gesnoerd willen zien die mij met dat soort complimenten overladen. Over de rest kunnen wij, wanneer u wilt, mondeling van gedachten wisselen, maar dan wel in de namiddaguren, want op een ander moment zie ik geen kans tijd voor vrienden vrij te maken. Het ga u goed. In het jaar <1526> |
|