De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 11. Brieven 1535-1657
(2013)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1609 Van Noël Béda
| |
[pagina 212]
| |
vlees te eten die gericht was aan de bisschop van Bazel,Ga naar voetnoot3. dan zeg ik niet: ‘Als ik het niet mis heb, heeft hij ongelukkig gehandeld,’ maar geef ik de plechtige en stellige verzekering dat hijzelf en ieder die een soortgelijke mening mocht hebben, op afschuwelijke wijze van het rechte spoor is geraakt en u in niet geringe mate heeft misleid. Ik zal ervoor zorgen dat hij hierover terechtgewezen wordt door onze meester Gervasius,Ga naar voetnoot4. aan wie ik uw groeten heb overgebracht. Want mensen die, door u om hun mening gevraagd, u dergelijke adviezen geven, doen in elk geval niet hun uiterste best uw welzijn, uw gemoedsrust en uw goede naam een dienst te bewijzen. Een verkeerd advies, luidt het spreekwoord, pakt voor de raadgever het slechtste uit.Ga naar voetnoot5. Had u, zo oud als u al bent, dat geschrift maar niet laten verschijnen! Het is zonneklaar dat u zich bij het schrijven ervan een goed katholiek heeft getoond, dat wil zeggen, handelend in overeenstemming met de heilige tradities en de riten van de Kerk, maar tevens dat u woorden heeft gekozen die gevaar opleveren voor de moraal van de christenen. Ik betreur het, ja ik betreur het in hoge mate, dat u door die en nogal wat soortgelijke standpunten in te nemen, de partij van Luther aanleiding heeft verschaft u voor de voeten te werpen: ‘Wij houden u aan uw boeken, want in de meeste gevallen bent u het met ons eens’. Ik verzoek u dringend na te gaan hoe u zich daarvan kunt bevrijden en een betere wereld te bouwen, door God en uw naasten te geven wat hun toekomt. Ik denk dat u mijn brief verkeerd gelezen heeft, omdat u schrijft dat u op mijn aanraden het geschrift van de heilige Augustinus over de Bergrede opnieuw ter hand genomen heeft. Ik weet namelijk dat ik dat werk helemaal niet heb genoemd, en herinner het mij inderdaad zoals u het omschrijft. Ik heb gesproken over preek 28 over de woorden van de apostelGa naar voetnoot6. en over enkele andere geschriften of brieven van dezelfde Augustinus, die hij uitbracht toen hij in theologische aangelegenheden al uitstekend ingevoerd was. Ik geef wel toe dat juist deze brief van mij vanwege het ongeduld van de koerier te gehaast door mij gedicteerd en door de secretaris opgeschreven is. Ik hoop nu maar niet dat er, door zijn of andermans toedoen, uit onze correspondentie enige vorm van ongenoegen tussen ons ontstaat. In naam van de Heer stuur ik u bijgaand mijn commentaar op enkele van uw geschriften. Sommige opmerkingen hebben betrekking op geloofsregels, andere op algemene leefregels, weer andere op regels die op u van toepassing zijn, aangezien u niet de juiste maat heeft gehouden bij het schrijven over | |
[pagina 213]
| |
andermans werken en over die van uzelf. Ik stuur die, zo verzeker ik u, niet om wrevel bij u op te wekken of om u te ergeren, maar om u naar mijn bescheiden vermogen te steunen in de opgave die u noemt in uw tweede brief aan mij. Wanneer u mijn opmerkingen leest, zult u zien waar u in uw brieven heeft geschreven over het vertalen van Ezechiël en het Hooglied, etc. En het past u niet, zeer dierbare meester, te denken dat ik ‘strenger over u oordeel dan billijk is’, etc. Josse Clichtove heeft ondervonden hoe ik in geloofs- of aanverwante zaken niemand spaar en hoe ik zonder een blad voor de mond te nemen te werk ga wanneer ik merk dat ik van dienst kan zijn. Hij staat mij nu zo na en is zo bevriend met mij dat hij nog geen werk van bescheiden omvang uitgeeft voordat het mijn kritische beoordeling heeft ondergaan, wat die ook waard mag zijn. Pierre Cousturier is hiervan goed op de hoogte, maar het is mogelijk dat u dit niet weet. En als de Heer toestaat dat de aantekeningen worden gepubliceerd die ik ter verdediging van de heilige verordeningen van Hieronymus en Gelasius (gericht tegen degenen die Origenes in bescherming namen) heb toegevoegd aan de Dialogen van een landgenoot van u, Christiaan Masseeuw,Ga naar voetnoot7. zullen die tot bewijs hiervoor kunnen dienen. Het belang van deze kwestie heeft mij echter ertoe gedwongen ook u niet te ontzien, ofschoon ik, zoals God onze Heer weet, deze taak slechts ongaarne op mij heb genomen. De zaak die in dit geval op u betrekking heeft, is de volgende. In de apologie waarmee u Latomus van repliek dient,Ga naar voetnoot8. geeft u Origenes een krediet dat hij naar mijn mening niet verdient, en ontneemt u Hieronymus en Augustinus, lichtende voorbeelden van de Kerk, het een en ander waarvan de Kerk erkent het aan hen te danken te hebben. En omdat de lofzang op Origenes van Erasmus, die mij zeer dierbaar is in de Heer, zich leek te verzetten tegen wat ik voor ogen had, heb ik geprobeerd die in een weliswaar kort betoog, dat wil zeggen in een uiteenzetting geschreven op één vel papier, zoveel mogelijk te ontkrachten, waarbij ik mij heb bediend van een zo gematigd mogelijke toon. Als het werk verschijnt, zult u het gemakkelijk kunnen krijgen. Als het niet tot publicatie komt, omdat dit nu al sinds drie jaar afhangt van de beslissing van het Parlement, dan laat ik de zaak zonder meer over aan de | |
[pagina 214]
| |
goddelijke voorzienigheid. In ieder geval kan dit u wat milder stemmen over het feit dat het niet gemakkelijk is de Parafrasen en andere geschriften van Erasmus in Parijs gedrukt te krijgen. Als u mijn werk zou willen bekijken en mij daarom verzoekt, dan wil ik het u ook wel toesturen, met hetzelfde genoegen als waarmee ik u in andere gevallen ter wille ben. Ik verzoek u in Christus' naam, heer en broeder, ten uitvoer te brengen wat u in uw eigenhandig geschreven brief belooft te zullen doen en ik bid u te beseffen welke stof voor onenigheid en mateloze ruzie u mij in uw eerste brief aanreikt, als antwoord op de broederlijke terechtwijzing waarmee ik u uit genegenheid wilde waarschuwen. Ik adviseer u dan ook, wanneer iemand in het vervolg aan u of tegen u schrijft, en indien hij dat niet met recht en reden doet, de domoor geen enkel antwoord waardig te keuren. Als iemand echter redelijke argumenten aanvoert ten behoeve van u en de verbetering van uw werken (en als u in oprechtheid mijn commentaar leest, zoals u mij verzekert te zullen doen, zult u zien dat er in uw werken veel is dat nog wel een vijl kan gebruiken), aanvaard u die dan als door de Heer gezonden en geeft u kort antwoord waar dat beleefdheidshalve nodig is. De heilige Bernardus zegt tot Eugenius in zijn eerste boek, waar hij het heeft over advocaten: ‘Niets maakt de waarheid zo moeiteloos duidelijk als een heldere en korte uiteenzetting’.Ga naar voetnoot9. Kon u maar zelf zien, broeder en meester, hoe groot mijn verlangen is u te ontmoeten! U zou mij - dat denk ik niet alleen, maar ik weet het zeker - als vriend beschouwen. Op grond van het weinige dat ik van uw werken heb gelezen, hiertoe slechts door publieke geruchten aangezet, zie ik eerder de gevaren die u loopt dan die ik zelf loop. Ik heb namelijk uw annotatiesGa naar voetnoot10. nooit in bezit gehad of gelezen, maar alleen de passages onder ogen gehad die vermeld worden in de aantekeningen die ik heb gemaakt. Als u evenwel van mening bent dat die onbeduidende opmerkingen van mij van te weinig belang zijn - want ik moet in geen geval willen dat u zich door mijn opvatting laat leiden, tegen de mening van wijze mensen in - stuurt u ze dan aan de geachte bisschop van Rochester,Ga naar voetnoot11. die ik beschouw als een zeer vooraanstaand theoloog, of legt u ze voor aan mannen van vergelijkbaar niveau en zeg hun in oprechtheid: ‘Ziehier, een vriend die mij aanspoort op een wijze die een christen betaamt, heeft mij deze uit mijn werken geselecteerde passages gestuurd, met de verzekering dat ze bij velen niet door de beugel kunnen. Ik ben echter, evenals andere mensen, wanneer het mijzelf betreft, blind. Ik verzoek u, etc.’ | |
[pagina 215]
| |
Als u zo te werk gaat, heb ik goede hoop voor u bij de Heer. Ik zou evenwel niet willen beweren dat alle afzonderlijke passages die ik u stuur zonder meer afkeurenswaardig zijn. Want veel is misschien gemakkelijk te onderbouwen. Ik beperk mij ertoe ze u toe te sturen om u als wijs man de gelegenheid te geven ze samen met geleerde en deugdzame mannen nader te beschouwen. Ze bevatten echter nogal wat dat hoe dan ook niet acceptabel is. ‘Onderzoek alles en behoud het goede,’ zegt de Schrift.Ga naar voetnoot12. Het ga u goed, zeergeleerde meester en broeder, aan wie ik trouwhartig zeer gehecht ben. Vanuit mijn cel te Montaigu, 12 september in het jaar 1525 Uw voorspraak in gebeden en vriend bij God, Noël Béda |
|