1600 Aan François Dubois
Bazel, [ca. 25 augustus] 1525
Erasmus van Rotterdam aan François Dubois, gegroet
Reeds een- en andermaal daag je mij in brievenGa naar voetnoot1. uit, en nog lange ook, zeer dierbare François. Met recht mis je in mij de door jou in zo ruime mate bepleite hoffelijkheid, zij het dat ik zelfs kardinalen zo behandel als ik jou nu doe, en dat niet uit laksheid, maar uit gebrek aan tijd. In elk geval waardeer en koester ik die oprechtheid van je. In hoeverre mijn bemoeienissen hebben bijgedragen aan de schone letteren weet ik niet. Ik weet wel dat sommigen mij uiterst ondankbaar zijn. Ik wijt dat grotendeels aan de huidige noodlottige onrust. Gelukkig degenen die intussen de rol van toeschouwers mogen spelen. Ik word, op een leeftijd waarbij rust en kalmte zouden passen, het gladiatorenstrijdperk ingetrokken, voorbestemd om te sneuvelen of te doden, of nog beter, tegelijk te kelen en zelf gekeeld te worden. De wereld staat op het punt van een wonderbaarlijke omwenteling. Ongelukkigerwijs valt mijn ouderdom nu juist in deze overgangsfase. Voor zover te voorzien is, lijkt alles af te stevenen op een Scythische barbarij. Vermoeid door de wedloop als ik ben, draag ik nu de fakkel over aan Bérault, aan De Brie en aan jou en jouw geestverwanten. Deloynes heeft de schone letteren vaarwel moeten zeggen. Onlangs heeft ook Papillon ons verlaten.
Je zult zeggen dat jouw brief onvoldoende recht gedaan is, niet alleen omdat je een mager antwoord op een uitvoerig schrijven ontvangt, maar ook omdat je op een zo gepolijste brief een slechts ruw afgewerkte reactie krijgt. Als je bekijkt wat ik schrijf, zul je tot de conclusie komen dat ik je geen antwoord heb gegeven. Maar als je mijn intentie erbij wilt betrekken, dan antwoord ik wel degelijk en zal ik dat altijd blijven doen. Ik zie doorgaans gebeuren dat degenen die in de ban zijn van de liefde voor de humaniora, het minder en minder eens worden met de theologen, en de theologen op hun beurt onvoldoende sympathie opbrengen voor de betere studies. Langdu-