De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 11. Brieven 1535-1657
(2013)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
1594 Van Leonard Casembroot
| |
[pagina 185]
| |
als hij niet op geloofwaardige en overtuigende wijze onze toenemende gevoelens van wantrouwen zou wegnemen. Welnu, twee maanden later keerde Karl uit Rome terug, maar als een wolf met wijd open bek, zoals men het uitdrukt.Ga naar voetnoot7. Opnieuw begaven we ons naar Torresani. Wat daar ook was te zien, geen spoor van uw Adagia. Wat te doen? Wij vroegen het exemplaar terug en gaven het in bewaring aan de arts Giambattista, totdat u aan Torresani zelf en aan ons aangeeft wat u wilt. Er schijnt een zekere angst te bestaan voor uw Colloquia, als zouden die onder verdenking staan van ketterij. In wat voor tijden leven we! Wij zien in Italië dingen waaraan onze van vader op zoon meegekregen onbevangenheid niet kan wennen. Natuurlijk zijn wij slechts waarnemers, want hoe zouden wij ons eigen kunnen maken wat wij zo verwensen? Maar niet alles wat Italiaans is keuren wij af. Je hebt hier meloenen, pompoenen, vijgen en meer van dergelijke vruchten die buitengewoon verkwikkend zijn. Bovendien zijn daar de vrouwelijke verlokkingen die leiden tot verstrengelingen in bed en het verwekken van kleine Leonards. U herkent denk ik uw eigen grapjes. Het zal in ieder geval niet aan mij liggen als het u aan ingrediënten ontbreekt om over mij uw mening te vormen. Ik zou alleen willen dat zich een manier voordeed om net zo gemakkelijk dukaten als bastaards voort te brengen. Maar genoeg geschertst. Laat ik over mijn eigen situatie het volgende melden. Met zes man, allemaal Vlamingen, hebben we hier een huis gehuurd. Bij Italiaanse mensen thuis woont men over het algemeen niet comfortabel. Naast mij zijn dat drie leden van de familie Moeskroen,Ga naar voetnoot8. de vijfde is Willem van Schoonhove, een zoon van Cornelis, advocaat te Gent, een goede vriend van u, zoals ik weet. De zesde ten slotte is Karel de Beuckelaer uit Antwerpen, wiens oom die bekende de Beuckelaer is,Ga naar voetnoot9. eveneens Antwerpenaar en kanunnik en een goede bekende van u. Terwijl wij zo onze eigen huishouding voeren, leiden wij een betrekkelijk aangenaam leven, zij het dat zowel wij als onze beschermheren door de kosten van levensonderhoud vrij zwaar belast worden. Het overige is naar wens. Om onze tuin, verblijfplaats van Pomona zelf, zou iedere satraap ons benijden. Maar ik keer terug naar het relaas van uw Karl. Ik zou wensen dat de on- | |
[pagina 186]
| |
aangename gang van zaken u zou bewegen ook hierheen te komen. Wat een goedgunstige godin zou ik in Fortuna hebben, wanneer zij op deze manier mijn beden zou verhoren! Maar ik vrees dat het anders uitpakt, omdat ik te veel verlang. Afgezien van Willem van Schoonhove, die als enige de keuze voor de medische wetenschap heeft gemaakt, hebben wij, de overige vijf, ons toegelegd op het burgerlijk recht. Hiertoe ben ik, die niet heel tegendraads ben, gemakkelijk overgehaald door het gezag van mijn beschermheer,Ga naar voetnoot10. die dit verlangde (want hij is van mening dat dit zijn eigen kinderen ten goede komt), deels omdat hij mij hiervoor een jaarlijkse toelage van acht Vlaamse ponden heeft geschonken, deels omdat ik zelf de meeste hoop had langs deze weg hogerop te kunnen komen. Ik heb mij niet, zoals zovelen, van een studie als deze laten afschrikken met argumenten als het onbegrijpelijke taalgebruik en de haarkloverijen die worden gebezigd om het onrecht in bescherming te nemen en duizend van dit soort afgezaagde sarcastische opmerkingen aan het adres van wetskenners. Sterker nog, ik raakte geestdriftig telkens wanneer ik met bewondering keek naar het succes en de triomf (die de muzenhaters doen barsten van nijd) van de schone letteren, die door u en uw gelijken (ook al zijn dat er weinigen) met overgave in bescherming zijn genomen, zodat niet alleen geen enkele soort wetenschap maar ook geen enkele levenswijze verstoken kan blijven van de lichtende glans daarvan. Mijn enige doel is, God is mijn getuige, een plaats in het maatschappelijk leven te bereiken waarin ik alles wat ik mij, door de kansen die Gods gezag mij biedt, waar dan ook vandaan eigen heb gemaakt door studie, overdenking of ervaring, eens in oprechtheid in dienst kan stellen van het algemeen belang. U bent nu op de hoogte van mijn wens. De uitkomst laat ik over aan God die de harten kent. Ik zou u echter willen verzoeken mij een genoegen te doen door een kleine aanbeveling toe te voegen aan uw volgende brief voor de heer Lupset of voor Richard Pace, nu in functie als ambassadeur bij de aristocratische bestuurderen van Venetië. Ik zou graag willen dat u hetzelfde ook in brieven aan anderen doet, in de hoop dat ik niet al te vrijpostig op u overkom. Hier bevinden zich Pietro Bembo en Reginald Pole, een achterneef van de koning van Engeland, naar men zegt, en ook Becichemo, die met een overheidsaanstelling klassieke talen doceert. Bovendien zijn in Venetië Giambattista Egnazio en talloze anderen. Wat een mannen zijn dat! Hoe verlang ik ernaar met uw aanbeveling in hun kringen door te dringen! Ik ben op dit punt nogal eerzuchtig. Waarom zou mij dat bezwaren? Aanzien is een goddelijk goed. Dagelijks ervaar ik, als vrucht van uw welwillendheid, van welk belang het is sympathie te genieten bij vooraanstaande mannen. Aan welke godheid kan ik al het geluk dat mij ten deel gevallen is anders toe- | |
[pagina 187]
| |
schrijven dan aan die, welke mij voor het eerst met u in contact heeft gebracht? Alleen al de aantrekkingskracht van uw naam zou volstaan om wie dan ook vriendelijk te stemmen. Herhaaldelijk gaan mij dan ook de rillingen over de rug wanneer ik hoor zeggen: ‘Dat is een goede bekende van hem’. O mijn Erasmus - uw borst kan ik nooit overdekken met zoveel eerbiedige kussen als u verdient - ik zou graag nu uw middel omarmen, uw eerbiedwaardige hoofd zoenen en mij laven aan alleraangenaamste gesprekken. Beschouw Leonard als uw trouwste bewonderaar, welhaast uw aanbidder, die zolang hij zich ervan bewust is een mens te zijn, nooit de weldaden zal kunnen vergeten van Erasmus, door wiens hulp hij een mens is zoals God dat wil. Maar ik zal u niet met te veel woorden lastigvallen als ik u slechts nogmaals verzoek mij de ongelukkige afloop van de publicatie van de Adagia ten goede te duiden. Want de inzet van uw Karl en van ons allen, die zich voor die zaak sterk gemaakt hebben, verdient uw welwillendheid. Intussen is het aan u te bedenken hoe u met de listige streken van Torresani wenst om te gaan. Ongeacht wat u mij opdraagt, zeg ik u alle mogelijke voortvarendheid, inzet en hulp toe. Al mijn huisgenoten wilden dat ik u uit hun naam met hoogachting de groeten doe. U moet ook de groeten hebben van Georgius Agricola, een jongeman die vrijwel als geen ander uw bewonderaar is. Hij ziet bij Torresani toe op de correctie van de teksten van Galenus.Ga naar voetnoot11. Wilt u overigens uit mijn naam de hartelijke groeten doen aan uw Lieven,Ga naar voetnoot12. mijn landgenoot. Moge het u, grote Erasmus, lang goed gaan in het belang van deze tijd waarin wij leven. Padua, 23 augustus in het jaar 1525 Leonard Casembroot, u oprecht toegenegen Aan de heer Erasmus van Rotterdam, voorwaar de geleerdste van alle stervelingen. Te Bazel |
|