De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 11. Brieven 1535-1657
(2013)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdErasmus van Rotterdam aan de doorluchtige heer Krzysztof Szydłowiecki, paladijn en prefect van Krakau, kanselier van het koninkrijk Polen, gegroetWaarde heer, die niet alleen vanwege zijn wapenschild vermaard is, het leven der stervelingen is aan alle kanten door zoveel en zo groot onheil aangetast, dat Homerus, toen hij het lot van ons mensengeslacht vergeleek met dat van alle andere soorten levende wezens, tot de uitspraak kwam dat geen enkel wezen er ellendiger aan toe is dan de mens.Ga naar voetnoot1. Evenzo was Silenus van oordeel dat het beter is niet geboren te worden of zo spoedig mogelijk te sterven,Ga naar voetnoot2. terwijl Plinius meende dat door de goden aan de mens geen groter of beter geschenk gegeven is dan de korte duur van het leven en de mogelijkheid voor ieder mens het leven tussentijds af te breken, als hem dat goed zou dunken.Ga naar voetnoot3. Bij Lucianus bekent Pythagoras (wiens ziel, naar men veronderstelt, door herhaaldelijke verandering van verblijfplaats een tocht gemaakt heeft langs alle mogelijke lichamen, van mannen en vrouwen, van tweevoeters en viervoeters) dat hij aanzienlijk aangenamer heeft geleefd als kikker dan als koning.Ga naar voetnoot4. En hoe absurd dit ook klinkt, dit alles zou niet ver bezijden de waarheid zijn, als niet de hemelse wijsgeer ons ervan had overtuigd dat eeuwigdurend geluk is weggelegd voor hen die heel hun geluk van voor- tot achtersteven, zoals men zegt,Ga naar voetnoot5. op hem vestigen. Deze hoop is zo krachtig dat ze ook in de grootste ellende de blijmoedigheid in stand houdt van een ziel die met zichzelf in het reine is, vooral omdat die intussen vergezeld gaat | |
[pagina 178]
| |
van de wonderbaarlijke en geheimzinnige garantie dat al wat dit leven aan bitterheid aankleeft, verandert in honing. Omdat bovendien de mens, zoals hij bestaat uit lichaam en geest, met twee soorten aandoeningen geconfronteerd wordt, hebben wijze mannen zich afgevraagd welke aandoening, die van het lichaam of die van de geest, het ernstigst is. Zij hebben als hun mening uitgesproken dat een aandoening van de geest meer ellende oplevert, hoewel het volk in hoge mate van deze mening afwijkt. Want hoe weinigen zijn er die niet van mening zijn dat iemand met waterzucht er ellendiger aan toe is dan iemand die hebzuchtig is? Zo vinden zij ook dat het bezit van een mooi lichaam meer geluk brengt dan het bezit van een geest die verrijkt is met respectabele geleerdheid en deugden. Het is dan ook niet verwonderlijk als degenen die aan het lichaam de voorkeur geven boven de geest, een verkeerd oordeel hebben over goed en kwaad. De oudheid kende naast ongevallen en afwijkingen zo'n driehonderd soorten ziekten.Ga naar voetnoot6. Daar kwamen en komen dagelijks onbekende en nieuwe kwalen bij, die als vanuit een hinderlaag oorlog voeren met de geneeskunst. Wie zou echter de geestelijke onvolkomenheden kunnen tellen? Was het maar zo dat ze het alleen in aantal zouden winnen! Ze hebben helaas ook in veel andere opzichten de overhand. Allereerst omdat ze ons betere deel aantasten. Voorts omdat lichamelijke aandoeningen ons alleen maar ziek maken, terwijl ziekten van de geest ons bovendien verdorven en ongelukkig maken, omdat we ze zelf opwekken. Bovendien zijn er lichamelijke aandoeningen die niet gepaard gaan met pijn, zoals de tering. Is er echter ook maar enige vorm van waterzucht of koorts die het lichaam evenzeer pijnigt, als zucht naar geld, niet te beteugelen begeerte, jaloezie en afgunst de geest kwellen? Bovendien is het zo dat lichamelijke ziekten vaak een heilzame invloed hebben op aandoeningen van de geest, terwijl uit een geestelijk gebrek in de regel ook lichamelijke kwalen voortkomen. Als de ernstigste lichamelijke ziekten gelden die welke niet alleen hinder veroorzaken, maar ook de patiënt ontsieren. Maar ditzelfde geldt voor alle geestelijke aandoeningen: ze nemen de geestelijke rust weg en bezorgen de patiënt bovendien een slechte naam. Artsen zijn van mening dat er geen vreselijker soort ziekte is dan die welke de patiënt het bewustzijn van zijn ziekte ontneemt. Want een jichtlijder die uitroept dat hij te beklagen is en opdracht geeft de dokter erbij te halen, is beter te genezen dan een krankzinnige of een lijder aan slaapziekte: de tweede vindt dat hij gezond is, terwijl de eerste de arts aanvliegt die hem wil helpen. In de regel zijn alle aandoeningen van de geest van deze aard. Hoe ernstiger men ziek is, des te minder aanvaardt men de hulp van een genees- | |
[pagina 179]
| |
heer. Want ook tussen dit soort ziekten zijn er verschillen. Wij zijn aanzienlijk eenvoudiger te genezen van genotzucht, wellust en verkwisting en andere zo te zeggen platvloerse geestesziekten, dan van eerzucht, afgunst, eigenliefde en hypocrisie. Er zijn velen te vinden die men niet van onzedelijk gedrag of dronkenschap kan betichten, maar die wel doordrenkt zijn van liefde voor zichzelf en alles hiernaar afmeten. Als iemand hen dwarszit, beramen zij alle mogelijke vormen van wraak, terwijl zij intussen hun hoogst verwerpelijke begeerten maskeren met mooiklinkende benamingen. Er is dan ook niets schadelijker en beklagenswaardiger dan dit soort mensen. De geest is in staat over lichamelijke kwalen een oordeel te vormen. Bij geestelijke aandoeningen is datzelfde onmogelijk, omdat dat deel van ons waarmee wij een oordeel vormen, door ziekte is aangetast. Met welk middel zou men immers degene kunnen helpen die zijn onverzadigbare bezitshonger betitelt als voorzorg, zijn afgunst een streven noemt naar eer, zijn blinde eigenliefde uitgeeft voor bezonnenheid en zijn ziekelijke kwaadsprekerij opsiert met de benaming van vrijheidsdrang? Daar komt bij dat degene wiens voeten door de jicht zijn getroffen, toch nog gezond van ogen en oren is. Maar een enkele geestelijke aandoening van welke aard dan ook, schaadt de geest als geheel. Evenzo is degene die met nierstenen van doen heeft, vrij van andere ziekten. Maar er is geen enkele geestelijke aandoening, die niet een horde van gebreken met zich meebrengt. Als wij bovendien de ernst van een ziekte mogen afmeten naar het risico van besmetting, dan zijn, als wij Plinius geloven, bejaarden immuun voor de pest, die bovendien niet lukraak om zich heen grijpt, maar ontstaat in zuidelijke streken en zich doorgaans westwaarts verplaatst.Ga naar voetnoot7. Er zijn ziekten die geen vat hebben op kinderen. Er zijn er die het vrouwelijk geslacht ongemoeid laten. Er zijn er die het gemunt hebben op machthebbers en het gewone volk ontzien, zoals naar men zegt huidontstekingen doen.Ga naar voetnoot8. Er zijn er die alleen onder bepaalde leeftijdscategorieën of ook in bepaalde streken huishouden. Lepra en zwelling tussen de tenen zijn, toen zij tot in Italië waren doorgedrongen, spoedig geheel verdwenen. Tot dertig jaar geleden was Engeland niet bekend met de dodelijke zweetziekte, en die besmettelijke aandoening springt in de regel niet over de grenzen van dat eiland heen. Deze ziekten hebben hun eigen gebieden en verschijningsperioden, en treffen bepaalde personen en lichaamsdelen. Maar ziekten van de geest ontzien geen enkele maatschappelijke klasse, sekse of leeftijd, en laten zich niet tegenhouden door welke grenzen dan ook. Met ongelofelijke snelheid zoeken zij hun weg over de aarde. Zij wachten elkaars beurt niet af, zoals wel ziekten als pest, keelontsteking | |
[pagina 180]
| |
en hoest om beurten de kop opsteken. Maar de ene ziekte trekt de andere met zich mee, zoals de ene kettingschakel de andere. En waar zij eenmaal voet aan de grond gekregen hebben weten zij niet gemakkelijk van wijken. Als iemand nu zou nagaan aan welke lichamelijke ziekte de eerste plaats zou toekomen, zou die mijns inziens gemakkelijk kunnen worden toegekend aan de kwaal van onzekere herkomst die reeds veel jaren straffeloos rondwaart door alle streken van de aarde, en nog geen eenduidige benaming heeft gekregen. De meesten noemen die de Franse, sommigen de Spaanse pokken.Ga naar voetnoot9. Welke besmettelijke ziekte heeft ooit met vergelijkbare snelheid haar spoor getrokken door de diverse streken van Europa, Afrika en Azië? Welke dringt dieper door in de aderen en ingewanden? Welke hecht zich steviger vast, of biedt met meer verbetenheid weerstand tegen de kunde en de zorg van artsen? Welke is besmettelijker of brengt heviger pijnen met zich mee? Vitiligo heeft, afgezien van ontsiering van de huid, geen schadelijke gevolgen en laat zich genezen. Eczeem bedekt eerst het gelaat en vervolgens de rest van het lichaam met schilferige uitslag, maar levert buiten de pijn geen enkele levensbedreiging op, ook al kan ze niet worden geheeld, behalve met een middel waarboven de dood te prefereren is.Ga naar voetnoot10. Maar deze plaag draagt al het vreselijks van andere ziekten in zich: afzichtelijkheid, pijn, besmetting, levensgevaar, zeer lastige en tegelijkertijd afschuwelijke behandelingen. En ze is nauwelijks bedwongen of ze steekt alweer de kop op, net zoals jicht. Als ten slotte iemand zou willen weten welke geestelijke aandoening de schadelijkste is, dan zou ik niet aarzelen deze eerloze eer en roemloze roem toe te kennen aan de onbeheersbare tong. Deze aandoening is niet nieuw en niet enkelvoudig, maar verenigt de kenmerken van alle geestelijke aandoeningen. En er is geen enkele generatie zo fatsoenlijk geweest dat nooit over deze kwaal is geklaagd. Maar zoals sommige koortsaanvallen en besmettingen nooit helemaal uitsterven, maar na geruime tijd als in een vloedgolf weer losbarsten en nog grootschaliger en erger huishouden dan tevoren, alsof zij het menselijk geslacht met uitroeiing willen bedreigen, zo zien wij nu dat de verderfelijke aandoening van de tong door een wonderbaarlijke besmetting bezit heeft genomen van de hele wereld, en zich met een zo grote hevigheid verspreid heeft over vorstenhoven, huizen van gewone burgers, theologische scholen, congregaties, priestercolleges, regimenten van soldaten en boerenwoningen, dat er algehele vernietiging en verderf lijken te komen over de wetenschappen, het fatsoen, de burgerlijke eensgezindheid en het gezag van kerkleiders en wereldlijke vorsten. | |
[pagina 181]
| |
In het begin heeft men bij het ontstaan van de plaag waarover ik zojuist sprak zitten dromen, en nog steeds is men ten aanzien van het besmettingsgevaar niet op zijn hoede, terwijl degenen die zijn getroffen door lepra, een geringere kwaal, van de omgang met mensen worden weggehouden. Maar aan de onbeheerste tong, die zich aandient als een grotere bedreiging voor de mensheid, is niets gedaan en dat gebeurt voorlopig nog steeds niet. Intussen verergert de kwaal met de dag en wordt hij ongeneeslijk. Er zijn trouwens sommigen geweest die, zoals onbekwame artsen gewoonlijk doen, door een verkeerde behandelwijze de kwaal alleen maar verergerd hebben. Bisschoppen die christelijke wijsheid en evangelische kennis paren aan bescheidenheid van geest, hadden hierin een taak. We zien wat tot nu toe is bereikt met maatregelen als uitbranding, uitsnijding en in de boeien slaan. Ofschoon ik niet beschik over de mate van gezag, kennis en wijsheid, die de ernst van de noodlottige kwaal vereist, heb ik toch uit zorg voor de algemene nood waarin de christelijke wereld verkeert, alle mogelijke geneesmiddelen ingezet, waardoor deze kwaal, als hij niet geheel kan worden uitgebannen, dan toch zeker kan worden afgezwakt. Van de hooggeachte heer Jan ŁaskiGa naar voetnoot11. vernam ik dat de aloude zuivere moraal goeddeels bij uw landslieden behouden is gebleven, zodat het er alle schijn van heeft dat Astrea - laat ik mij maar dichterlijk uitdrukken - op haar vlucht van de aarde, bij u haar laatste voetsporen heeft achtergelaten.Ga naar voetnoot12. Want die moraal maakt een meer dan gemiddelde bloei door dankzij de passende verordeningen van de onkreukbare en waakzame aartsbisschop Jan Łaski, die in deze verdorven tijden het voorbeeld navolgt van de bisschoppen van weleer. Ik hecht hieraan des te meer geloof, omdat ik in mijn zegsman een zo oprechte en bezonnen levenshouding bespeur als ik tot nu toe niet zomaar bij een ander heb aangetroffen. Als de alom heersende ziekte van de tong uw Polen nog niet heeft besmet, dan is dit geschrift als een gelukwens voor uw gezegende omstandigheden te beschouwen. Maar indien ook daarginds sporen van de besmetting zijn doorgedrongen, dan heb ik het als een tegengif gestuurd. De zojuist genoemde Jan Łaski heeft bewerkstelligd dat ik dit geschrift onder uw auspiciën publiceer. Met een bewonderenswaardige genegenheid gaf hij tegen mij voortdurend hoog op van uw talenten en bijzondere kwali- | |
[pagina 182]
| |
teiten, zodat ik, aangestoken door de bewondering voor uw verdiensten, mij verplicht voel allereerst uzelf en vervolgens het gehele koninkrijk Polen geluk te wensen met het feit dat zij in u zo'n bekwame staatsman hebben. Degene die mij hiervan overtuigde, is weliswaar jong van jaren, maar vergevorderd in zijn karakterontwikkeling en belegen in zijn oordeel. Wie de dingen zo scherp ziet, laat zich niet misleiden en wie deze kwaliteiten zo consequent en enthousiast laat blijken, veinst niet. Als u er geen bezwaar tegen heeft mijn onbeduidende persoon tot de kring van de uwen te rekenen, zal ik mij gelukkig prijzen zo'n man als beschermheer of vriend te hebben. Voor dit streven schaam ik mij niet. Vriendschap met zulke mannen reken ik steevast tot de hoogste vormen van geluk. Al mag ik dan dingen naar de gunsten van vooraanstaande mannen, ik doe dat niet zozeer voor mijzelf als wel voor de meest waardevolle geleerdheid en de vroomheid, die nu als gevolg van de opruiende onruststokerijen van sommige lieden alom gevaar lopen en ten onder zullen gaan als zij niet gesteund worden door het gezag en de inzet van mensen als u. Ik zou mij belachelijk maken als ik nu nog uit zou zijn op maatschappelijke posities en rijkdom, terwijl ik binnenkort dit aardse bestaan zal verlaten. Dat zijn alleen maar lasten die degene bezwaren die zich opmaakt om te verdwijnen, en die degene die vertrekt toch niet kunnen vergezellen. Als ik met mijn geschriften of dankzij oprechte mannen die door mijn aansporingen zijn aangemoedigd, een bijdrage heb geleverd aan de achtenswaardige wetenschappen of de christelijke vroomheid, dan neem ik dit met genoegen als reisgeld met mij mee. Maar ik houd u al te lang af van De Tong zelf. Ik vrees dat een man van uw onderscheidend vermogen hier en daar een meer uitgebalanceerde ordening zou wensen. Het onderwerp was echter van een eindeloze verscheidenheid. Gedwongen als ik mij voelde alle aspecten te behandelen, daarbij heilige met profane zaken vermengend, is het mij nauwelijks gelukt verwarring te vermijden, vooral omdat ik de tijd niet had om te polijsten wat ik verzameld had. Het ga u goed. Bazel, 14 augustus in het jaar 1525 |
|